C-112/00, Eugen Schmidberger, arrest van 12 juni 2003
Datum arrest, zaaknummer, partijen HvJEG van 12 juni 2003, C-112/00, Eugen Schmidberger, Internationale Transporte und Planzüge tegen de Republiek Oostenrijk
Betrokken Departementen V&W, BZK, JUS, BZ, EZ
Sleutelwoorden Vrij verkeer van goederen - artikelen 28, 29 en 30 EG- Belemmeringen ten gevolge van handelingen van particulieren - Verplichtingen lidstaten - Besluit om milieudemonstratie die het verkeer op de Brenner-autoweg gedurende bijna 30 uur volledig heeft stilgelegd, niet te verbieden - Rechtvaardiging - Grondrechten - Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering - Evenredigheidsbeginsel
Beleidsrelevantie Uit het arrest blijkt dat het noodzakelijk is dat lidstaten een goede belangenafweging maken tussen de verschillende fundamentele rechten (in casu het vrij verkeer van goederen enerzijds en de vrijheid van meningsuiting anderzijds). Tevens maakt het arrest - in samenhang met het arrest van het Hof van 9 december 1997 (C-265/95 "de Spaanse aardbeienzaak") - duidelijk dat de nationale autoriteiten verplicht zijn om op te treden om ervoor te zorgen dat het relatieve evenwicht tussen de verschillende in het geding zijnde fundamentele rechten niet wordt verstoord. Het Hof toetst in de uitspraak niet alleen de wetgeving, maar ook de uitvoering hiervan.
Samenvatting van feiten, redering en dictum Op vrijdag 12 juni tot en met zaterdag 13 juni 1998 voerde de "Vereniging Transitforum Austria Tirol", die zich inzet voor de bescherming van het leefmilieu in het Alpengebied, een actie waardoor een deel van het A-13 Brenner-autoweg bijna 30 uur voor het verkeer werd afgesloten. Voor de actie was toestemming van de Oostenrijkse autoriteiten verkregen. Schmidberger, een in Duitsland gevestigde vervoersonderneming, heeft schadevergoeding geëist van de Republiek Oostenrijk. Hij stelt dat hij gedurende vier opeenvolgende dagen geen gebruik van de Brenner-autoweg heeft kunnen maken. De actie sloot namelijk aan op een weekend en een feestdag, dagen waarop vrachtverkeer volgens de Oostenrijkse wetgeving niet mag rijden. Naar aanleiding van dit geschil heeft de verwijzende rechter een zestal prejudiciële vragen gesteld aan het Hof. Het Hof vat deze vragen samen door in te gaan op de vraag of het besluit van de bevoegde autoriteiten om een samenkomst met milieuoogmerk, die het verkeer op de Brenner-autoweg gedurende bijna 30 uur zonder onderbreking heeft stilgelegd, niet te verbieden, een niet-gerechtvaardigde belemmering vormt in de zin van de in het artikel 28 en 29 EG, jo. artikel 10 EG, neergelegde fundamentele beginsel van het vrije verkeer van goederen. De tweede vraag waar het Hof dan vervolgens op in gaat is of deze belemmering (als er inderdaad sprake zou zijn van een belemmering) voldoende duidelijk en ernstig is om de betrokken lidstaat aansprakelijk te stellen.
Met betrekking tot de eerste vraag stelt het Hof vast, dat een politieke demonstratie, waardoor een verkeersader wordt afgesloten, een beperking van het vrije verkeer van goederen is. Onder verwijzing naar de "Spaanse aardbeienzaak" stelt het Hof dat een lidstaat verplicht is om alle noodzakelijke en passende maatregelen te nemen om de eerbiediging van het vrije goederenverkeer te verzekeren. Het Hof herinnert er verder aan dat de grondrechten integrerend deel uitmaken van de algemene rechtsbeginselen van de Gemeenschap. Binnen de Gemeenschap zijn geen maatregelen toelaatbaar die zich niet verdragen met deze grondrechten. Het Hof stelt vervolgens vast, dat zowel het vrije verkeer van goederen als de rechten van vrije meningsuiting en vergadering zoals benoemd in het EVRM en de Oostenrijkse grondwet geen absolute rechten zijn, maar dat zij kunnen worden beperkt. De nationale autoriteiten dienen de betrokken belangen op een evenwichtige wijze tegen elkaar af te wegen. Het Hof constateert dat de betoging heeft plaatsgevonden op basis van een volgens het nationale recht ingediend verzoek en dat de autoriteiten toestemming hebben verleend. Voorts weegt het Hof mee, dat de betoging van beperkte duur was en niet ten doel had het verkeer in goederen van een bepaalde aard of herkomst te belemmeren. Verder hadden de autoriteiten verschillende begeleidende maatregelen getroffen om de verstoring van het wegverkeer zoveel mogelijk te beperken. Het Hof stelt vast dat, onder deze omstandigheden, de nationale autoriteiten van oordeel konden zijn dat een verbod van de betoging een ontoelaatbare inmenging zou zijn geweest op de grondrechten van de betogers om te vergaderen en in het openbaar vreedzaam hun mening te verkondigen.
Er is derhalve geen sprake van een schending van het gemeenschapsrecht waarvoor Oostenrijk aansprakelijk is.
Korte analyse Dit arrest vormt een belangrijke nuancering van de "Spaanse aardbeienzaak". In dat arrest stelde het Hof vast dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen niet was nagekomen door niet alle noodzakelijke maatregelen te nemen om te verhinderen dat acties van particulieren het vrije verkeer van groente en fruit belemmerden. De verschillen met de "Spaanse aardbeienzaak" worden door het Hof duidelijk aangegeven:
Het is voorts opvallend dat het Hof opmerkt dat als de nationale autoriteiten striktere voorwaarden hadden opgelegd met betrekking tot de plaats (bijvoorbeeld aan de kant van de Brenner-autoweg) en duur (bijvoorbeeld enkele uren) van de actie er dan sprake zou kunnen zijn van "een buitensporige beperking waardoor de betoging een wezenlijke deel van haar betekenis wordt ontnomen".
Belangrijk in het arrest is de afweging van het Hof dat noch het vrije verkeer van goederen, noch het recht van vrije meningsuiting en vergadering absolute rechten zijn. Beide kunnen onder omstandigheden worden beperkt. In casu diende de nationale autoriteit tussen beide fundamentele rechten de gulden middenweg te vinden.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau Voor wat de mogelijke consequenties van het arrest op rechtspraak betreft vormt het arrest een belangrijke nuancering van de "Spaanse aardbeienzaak". Over deze zaak oordeelde de ICER dat wijziging van de Nederlandse wet- en regelgeving niet nodig was. Wel is actief optreden van alle geledingen van de overheid noodzakelijk om een belemmering van het vrij verkeer, die in strijd is met het gemeenschapsrecht te voorkomen. De uitspraak in de zaak Schmidberger geeft een kader waarbinnen de overheid een afweging moet maken tussen de fundamentele rechten (i.c. het vrije verkeer van goederen) en grondrechten (i.c. vrijheid van meningsuiting en vergadering). Overigens heeft het arrest geen direct belang voor de mogelijkheden voor de
Nederlandse transportsector om verhaal te kunnen halen bij de Oostenrijkse staat voor eerdere beperkingen van vrij verkeer van goederen, omdat in deze zaak de vraag van de aansprakelijkheid niet aan de orde kwam.
Voorstel voor behandeling De onderhavige uitspraak zal worden toegezonden aan de Minister van V&W en in een ad-hoc werkgroep van de ICER worden geanalyseerd.