C-130/18 flightright
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 10 april 2018 Schriftelijke opmerkingen: 27 mei 2018 Trefwoorden: compensatie luchtpassagiers; Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91; Feiten: Verzoekster (flightright GmbH) is de cessionaris van Hinze, de cedent. Hinze zou overeenkomstig de boekingsbevestiging op 11.09.2017 vanaf vliegveld Keulen-Bonn naar Hamburg worden vervoerd. De geplande vertrektijd was in Keulen-Bonn 19.05u en de geplande aankomsttijd in Hamburg was 20.10u. De vlucht werd geannuleerd. Hinze werd minder dan zeven dagen voor vertrek over de annulering geïnformeerd. Hinze werd een vervangende vlucht aangeboden op 11.09.2017 van Keulen-Bonn naar Hamburg, waar Hinze gebruik van maakte. De vervangende vlucht vertrok om 21.55u in Keulen-Bonn en kwam om 22.37u in Hamburg aan. Verzoekster vordert als gesubrogeerde €250,-. Volgens haar bestaat er wegens annulering van de geboekte vlucht recht op compensatie op grond van artikelen 5(1)c en 7(1)a van verordening 261/2004. Verweerster (Eurowings GmbH) meent daarentegen dat artikel 5(1)c iii) van verordening 261/2004 van toepassing is, aangezien Hinze zijn bestemming heeft bereikt met een vertraging van twee uur en 27 minuten - en derhalve minder dan drie uur tijd had verloren. Overweging: De beantwoording van de prejudiciële vraag is voor de beslissing van doorslaggevend belang, namelijk of er evenmin sprake is van een recht op schadevergoeding in geval van annulering minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd wanneer de passagier door de andere vlucht in totaal minder dan drie uur, maar meer dan twee uur tijd verliest. Over de vraag die hier van belang is, bestaat in de rechtspraak discussie; er is sprake van inhoudelijk tegengestelde uitspraken van verscheidene Landgerichten in civiele zaken in hoger beroep met betrekking tot de uitlegging van artikel 5(1)c iii) van verordening 261/2004. Voor zover bekend heeft de hoogste rechter hier nog geen uitspraak over gedaan. De zaak dient derhalve aan het Hof te worden voorgelegd. Prejudiciële vragen: Dient artikel 5, lid 1, onder c), iii), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: „verordening nr. 261/2004”) aldus te worden uitgelegd dat evenmin sprake is van een recht op schadevergoeding in geval van annulering minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd wanneer de passagier door de andere vlucht in totaal minder dan drie uur, maar meer dan twee uur tijd verliest, omdat de feitelijke aankomsttijd ten opzichte van de geplande aankomsttijd meer dan twee uur, maar minder dan drie uur later is? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-402/07 en C-432/07 Specifiek beleidsterrein: IenW