C-14/16 Euro Park Service
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 26 februari 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 12 maart 2016 Schriftelijke opmerkingen: 12 april 2016 Trefwoorden: vennootschapsbelasting; belastingontwijking; recht vrije vestiging Onderwerp - VWEU artikel 49 (vrije vestiging) - Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten;
Verzoekster is rechtsopvolger van de vennootschap Cairnbulg Nanteuil (CN). Laatstgenoemde is in 2004 zonder vereffening ontbonden door en ten gunste van haar enig aandeelhouder, de vennootschap naar LUX recht Euro Park Service (EPS). Bij de vereffening in januari 2005 heeft zij geopteerd voor de bijzondere fusieregeling van het FRA belastingwetboek waarbij CN de netto vermogenswinst en de winst uit activa die in EPS zijn ingebracht niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen. De activa bestond uit onroerende zaken die meteen zijn overgedragen aan de vennootschap SCI IBC. Na controle door verweerster (belastingdienst) heeft EPS over het boekjaar 2004 alsnog een aanvullende vennootschapsbelastingaanslag + boete opgelegd gekregen. Verweerster twijfelt of verzoekster terecht van de fusieregeling gebruik gemaakt heeft en verdenkt haar van fraude en/of belastingontwijking. Verzoekster vraagt vervolgens de bestuursrechter haar van de aanvullende aanslag vrij te stellen. Dit wordt 06-07-2011 afgewezen. Ook haar beroep wordt 11-04-2011 niet gehonoreerd. De zaak ligt nu voor bij de FRA RvS.
Ter staving van haar cassatieberoep bij de verwijzende FRA RvS heeft verzoekster gesteld dat de appelrechter blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door afwijzing van het middel, ontleend aan de onverenigbaarheid van artikel 210 C van de FRA belastingwet met VWEU artikel 49, ofschoon punt 2 van dit artikel, door alleen de inbreng in buitenlandse rechtspersonen, onder uitsluiting van de inbreng in FRA rechtspersonen, te onderwerpen aan een procedure van voorafgaande goedkeuring, een ongerechtvaardigde beperking van het beginsel van de vrijheid van vestiging vormt. De vraag is dus of een EULS die gebruik maakt van de mogelijkheid in artikel 11, lid 1 van RL 90/434 ruimte behoudt voor toezicht om fraude en belastingontwijking te voorkomen en zo ja of de vrijheid van vestiging zo moet worden uitgelegd dat deze nationale regeling ter bestrijding van fraude of belastingontwijking alleen kan gelden ten aanzien van de inbreng in buitenlandse vennootschappen. De vragen luiden als volgt: 1°) Wanneer een nationale wettelijke regeling van een lidstaat in het nationale recht gebruikt maakt van de mogelijkheid van artikel 11, punt 1, van richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten, bestaat er dan in het licht van het primaire recht van de Europese Unie ruimte voor toezicht op de handelingen die zijn vastgesteld ter uitvoering van deze mogelijkheid? 2°) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet dan artikel 43 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, thans artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die, met het doel fraude of belastingontwijking te bestrijden, voor het gebruik van de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies en gelijkgestelde transacties alleen ten aanzien van de inbreng in buitenlandse vennootschappen de voorwaarde stelt dat vooraf goedkeuring is verstrekt, en niet ten aanzien van de inbreng in binnenlandse rechtspersonen? Specifiek beleidsterrein: FIN en VenJ