C-164/22 Ministerio Fiscal

Contentverzamelaar

C-164/22 Ministerio Fiscal

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    27 april 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    13 juni 2022

Trefwoorden : Europees aanhoudingsbevel; beginsel ne bis in idem; cumulatie van straffen.

Onderwerp :

•          Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

•          Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord;

•          Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten;

•          Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie;

•          Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.

Feiten:

De Spaanse onderdaan Juan is in juli 2018 veroordeeld door de Spaanse strafrechter en zit op dit moment zijn gevangenisstraf uit. In januari 2020 is Juan eveneens veroordeeld door een Portugese strafrechter voor soortgelijke feiten als die centraal stonden in de Spaanse strafprocedure. De Portugese autoriteiten hadden een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd tegen Juan voor de tenuitvoerlegging van het Portugese strafvonnis. De Spaanse rechter heeft geweigerd om dat EAB ten uitvoer te leggen, omdat Juan Spaans staatsburger is. Volgens de Spaanse rechter moet de door de Portugese rechter opgelegde gevangenisstraf in Spanje worden uitgezeten. Juan is tegen die beslissing van de Spaanse rechter opgekomen bij de verwijzende rechter. Hij voert onder meer aan dat de feiten uit het arrest van de Spaanse strafrechter dezelfde zijn als de feiten waarvoor hij in Portugal is berecht en verwijst in dat kader naar het beginsel ne bis in idem.

Overweging:

De verwijzende rechter heeft vastgesteld dat de feiten die aan de Spaanse veroordeling ten grondslag liggen en de feiten die aan de Portugese veroordeling ten grondslag liggen, worden gekenmerkt door een soortgelijke manier van handelen (piramidespel op het gebied van de filatelie), maar zich op verschillende plaatsen hebben afgespeeld. Het Spaanse arrest heeft betrekking op de in Spanje verrichte activiteiten, terwijl het Portugese arrest ziet op gebeurtenissen in Portugal. In die context wil de verwijzende rechter weten of het beginsel ne bis in idem van toepassing kan zijn. Verder stelt de verwijzende rechter vast dat er twee afzonderlijke strafrechtelijke vervolgingen hebben plaatsgevonden, die hebben geleid tot twee arresten van rechterlijke instanties van verschillende lidstaten, met betrekking tot twee onderdelen van één en hetzelfde voortgezet delict, waarbij voor elk van beide de overeenkomstige straf is opgelegd. De verwijzende rechter wil weten welke procedurele weg geëigend is om de maximumstraf te bepalen, die zou moeten voortvloeien uit de gezamenlijke beoordeling van alle feiten. Volgens de verwijzende rechter geeft noch de Spaanse wetgeving, noch de EU-wetgeving, noch de rechtspreek van het EU-Hof hier duidelijkheid over.

Prejudiciële vragen:

1. Is er in casu sprake van ,,bis in idem” in de zin van artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, aangezien het, gelet op de draagwijdte die de Europese rechtspraak aan dit begrip toekent, om dezelfde feiten gaat, of is het de verwijzende rechter die deze beoordeling dient te maken overeenkomstig de in  de onderhavige beslissing geformuleerde beginselen, waaronder de noodzaak om de straffen te cumuleren en een strafmaximum vast te stellen overeenkomstig de criteria van evenredigheid, daar het om een en hetzelfde voortgezet misdrijf gaat?

2. Indien de conclusie, op basis van de in de onderhavige beslissing uiteengezette criteria, luidt dat er geen sprake is van een ,,bis in idem”-situatie, daar de feiten niet volledig hetzelfde zijn:

A) Zijn, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, de beperkingen op de gevolgen van beslissingen die in andere lidstaten van de Unie zijn gewezen, waarin uitdrukkelijk wordt voorzien door artikel 14, lid 2, van Ley Orgánica (organieke wet) 7/2014 van 12 november 2014 betreffende de uitwisseling van gegevens uit het strafregister en de inaanmerkingneming van strafvonnissen in de Europese Unie, waarbij de Europese wetgeving in nationaal recht is omgezet, dan verenigbaar met kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, alsook met artikel 45 en artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen binnen de Unie?

B) Is het ontbreken, in het Spaanse recht, van een procedure die of een mechanisme dat voorziet in de erkenning van beslissingen die in andere Europese landen zijn gewezen, en de cumulatie, de aanpassing of beperking van straffen mogelijk maakt zodat de evenredigheid ervan is gewaarborgd, in het geval dat een in het buitenland uitgesproken veroordeling in Spanje ten uitvoer moet worden gelegd die betrekking heeft op feiten die in een context van continuïteit of strafrechtelijk verband staan met andere, in Spanje berechte feiten waarvoor ook een veroordeling is uitgesproken, in strijd met artikel 45 en artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang met artikel 4, lid 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van 13 juni 2002 en artikel 8, leden 1 en 2, van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie, en, in het algemeen, met het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen binnen de Unie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-436/04; C-467/04; C-261/09

Specifiek beleidsterrein: JenV