C-191/18 Minister for Justice and Equality
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 17 mei 2018 Schriftelijke opmerkingen: 3 juli 2018 Trefwoorden: EAB; brexit Onderwerp: - Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009; Feiten: Het gaat hier om de eventuele impact op de werking van het systeem van Europese aanhoudingsbevelen (hierna: EAB) vanwege het feit dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (VK) op grond van artikel 50 VEU zijn voornemen heeft bekendgemaakt om zich uit de Europese Unie terug te trekken (hierna: Brexit). Op 13.06.2011 werd door het VK een EAB van KN uitgevaardigd. Dat EAB werd door de rechter in eerste aanleg (Ierland) op 22.06.2011 bekrachtigd. KN ging hiertegen in beroep en de verwijzende rechter verwierp de beroepen definitief op 30.03.2017. Op verzoek van KN werd zijn overlevering om humanitaire redenen uitgesteld. Op 05.05.2017 vroeg KN om als gevolg van het Brexitprobleem de wettelijkheid van zijn overlevering opnieuw te bekijken, welke zaak momenteel bij de verwijzende rechter aanhangig is. De rechter in eerste aanleg was uiteindelijk van oordeel dat het argument inzake de Brexit de overlevering van KN niet hoefde te beletten en oordeelde op 25.07.2017 dat hij moest worden overgeleverd. Na die beslissing verkreeg KN verlof om rechtstreeks beroep in te stellen bij de verwijzende rechter. De minister betoogt dat de wet moet worden toegepast zoals zij van vandaag van kracht is en niet zoals zij er in de toekomst na de Brexit zou kunnen uitzien. Voortbouwend op dat argument luidt de redenering dat het Verenigd Koninkrijk nog steeds lid van de EU is en dat noch specifieke noch meer algemene impliciete Unierechtelijke maatregelen uit de Verdragen, het Handvest of het kaderbesluit de overlevering van KN beletten. KN betoogt dat zijn overlevering tot inhechtenisneming in uitvoering van een in het kader van Unierecht uitgevaardigd bevel zal leiden in een land dat in de loop van zijn hechtenis niet langer lid van de EU zal zijn. Rekening houdend daarmee en gelet op de onzekerheid over de wettelijke maatregelen die na de Brexit van kracht zullen zijn, stelt KN geen enkele zekerheid te hebben dat de rechten die hij op grond van Europees recht eventueel kan doen gelden, in de praktijk nog zullen kunnen worden afgedwongen in het Unierecht. Overweging: De Ierse rechtbanken zijn tot de slotsom zijn gekomen dat er – los van de Brexit-kwestie – geen grond is tot weigering van de overlevering van KN. De enige vraag in de onderhavige zaak is het Brexit-probleem. Wanneer KN nu wordt overgeleverd, is het heel waarschijnlijk dat hij tot na 29.03.2019, te weten de voorziene datum van de Brexit, in het VK in hechtenis zal blijven. Het is onduidelijk of een Unieburger die zich binnen de rechtsmacht van rechters in het VK bevindt, na Brexit nog het recht zal hebben om bij betwisting over relevante vragen van Unierecht het Hof definitief uitspraak te laten doen. De verwijzende rechter kan niet uitsluiten dat KN wegens zijn status van Unieburger aan de Verdragen of het Handvest een impliciet recht kan ontlenen aan om niet te worden onderworpen aan een Unierechtelijke maatregel die van kracht zal blijven ingeval twijfel bestaat over de vraag of hij nog op doeltreffende wijze een voorziening in rechte zal kunnen instellen waarop hij krachtens het Unierecht aanspraak kan maken. Evenmin kan de verwijzende rechter uitsluiten dat, om te kunnen bepalen of het Unierecht de overlevering van KN in alle omstandigheden verbiedt, een grondige analyse moet worden verricht om na te gaan hoe reëel of hoe groot het risico is dat KN daadwerkelijk wordt benadeeld. Prejudiciële vragen: 1. Gelet op: a) de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk volgens artikel 50 VEU, b) de onzekerheid over de toekomstige regelingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk wat hun onderlinge relaties na het vertrek van het Verenigd Koninkrijk betreft, en c) de daaruit volgende onzekerheid over de mate waarin KN in de praktijk zijn aan de Verdragen, het Handvest of de toepasselijke wetgeving ontleende rechten zal kunnen doen gelden ingeval hij aan het Verenigd Koninkrijk wordt overgeleverd en hij na de uittreding van het Verenigd Koninkrijk opgesloten zou blijven, is een lidstaat die is aangezocht om een persoon krachtens een Europees aanhoudingsbevel over te leveren aan het Verenigd Koninkrijk, op grond van het Unierecht verplicht om dat verzoek af te wijzen, ook al zou die overlevering volgens de nationale wetgeving van die lidstaat normalerwijs niet kunnen worden geweigerd: I) in alle gevallen, II) in bepaalde gevallen, naargelang de specifieke omstandigheden van de zaak, III) in geen enkel geval? 2. Wanneer het antwoord op de eerste vraag het bepaalde onder (ii) is, wat zijn dan de criteria die een rechtbank in de aangezochte lidstaat moet hanteren of de overwegingen waarvan zij moet uitgaan om te bepalen of het verzoek om overlevering dient te worden geweigerd? 3. Moet de rechtbank van de aangezochte lidstaat met betrekking tot de tweede vraag de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel uitstellen tot meer duidelijkheid bestaat over de relevante wettelijke regeling die moet worden vastgesteld na de terugtrekking van de betrokken verzoekende lidstaat uit de Unie: I) in alle gevallen, II) in bepaalde gevallen, naargelang de specifieke omstandigheden van de zaak, III) in geen enkel geval? 4. Wanneer het antwoord op de derde vraag het bepaalde onder (ii) is, wat zijn dan de criteria die een rechtbank in de aangezochte lidstaat moet hanteren of de overwegingen waarvan zij moet uitgaan om te bepalen of de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel dient te worden uitgesteld? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Associação Sindical dos Juizes Portugueses C-64/16; Specifiek beleidsterrein: JenV