C-206/20 Prosecutor of the regional prosecutor’s office in Ruse, Bulgaria
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 10 augustus 2020 Schriftelijke opmerkingen: 27 september 2020
Trefwoorden : Europees aanhoudingsbevel; rechterlijke autoriteit;
Onderwerp :
• Kaderbesluit 2002/584/KBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten;
• Richtlijn 2013/48 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming;
Feiten:
De grondwet van Bulgarije bepaalt dat de aanklagers deel uitmaken van de ‘onafhankelijke rechterlijke macht’ en dat zij (evenals rechters, juryleden en rechter-commissarissen) bij het uitoefenen van hun taken enkel door de wet gebonden zijn. Tijdens het strafrechtelijk vooronderzoek is de Bulgaarse openbaar aanklager de aangewezen ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ wat betreft het Europees aanhoudingsbevel (EAB). Wanneer hiertoe voldoende gronden bestaan, vaardigt de Bulgaarse aanklager een beperkende maatregel uit, met name een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximale duur van 72 uur, met de waarborg dat de persoon bij aanhouding voor een rechter zal worden geleid ter nadere beoordeling van zijn hechtenis. Bevindt de betrokkene zich in het buitenland, dan beveelt de aanklager ook de uitvaardiging van een EAB met het oog op strafvervolging, op basis van de tot vrijheidsbenemende strekkende maatregel, dat wil dus zeggen vóór toetsing door een rechter. Appellant betoogt dat het Bulgaarse stelsel niet voldoet aan het kaderbesluit en de rechtspraak van het Hof van Justitie.
Overweging:
De situatie in Bulgarije lijkt in zoverre te verschillen van die van de andere zaken die eerder ter beoordeling aan het Hof van Justitie zijn voorgelegd dat geen mogelijkheid bestaat van bemoeienis van de rechter wat betreft het nationaal aanhoudingsbevel of het Europees aanhoudingsbevel gedurende het strafrechtelijk vooronderzoek voorafgaand aan de overlevering en dat er ook geen mogelijkheid is tot rechterlijke toetsing van de beslissing van de openbaar aanklager om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen. In die omstandigheden kan de vraag naar de status van de openbaar aanklager – is hij al dan niet een uitvaardigende rechterlijke autoriteit – volgens de verwijzende rechter alleen worden beantwoord door een beslissing van het Hof van Justitie over de vereisten van effectieve rechterlijke bescherming.
Prejudiciële vragen:
Wanneer om overlevering wordt verzocht ten behoeve van de strafvervolging van een persoon die wordt gezocht, en zowel de beslissing tot uitvaardiging van een nationaal aanhoudingsbevel als die tot uitvaardiging van een daarop gebaseerd Europees aanhoudingsbevel wordt genomen door een openbaar aanklager zonder enige bemoeienis van een rechter voorafgaand aan de overlevering, geniet de persoon die wordt gezocht dan de bescherming op twee niveaus als bedoeld door het Hof van Justitie in zijn arrest van 1 juni 2016, Bob-Dogi (C-241/15, EU:C:2016:385), indien:
(a) het nationaal aanhoudingsbevel enkel tot gevolg heeft dat de betrokkene gedurende maximaal 72 uur kan worden vastgehouden met het oog op zijn voorgeleiding voor een rechter, en
(b) het bij overlevering enkel aan de rechter staat om, in het licht van alle omstandigheden van de zaak, invrijheidstelling of voortzetting van de hechtenis te gelasten? [Or. 4]
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: OG en PI (C-508/18 en C-82/19 PPU); JR en YC (566/19 PPU en C-626/19 PPU); XD (C-625/19 PPU); ZB (C-627/19 PPU); PF (C-509/18); (C-241/15);
Specifiek beleidsterrein: JenV;