C-260/14 en C-261/14, resp. Județul Neamț en Județul Bacău tegen Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

Contentverzamelaar

C-260/14 en C-261/14, resp. Județul Neamț en Județul Bacău tegen Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

Signaleringsfiche

Arrest van het Europese Hof van Justitie van 26 mei 2016 in gevoegde zaken C-260/14 en C-261/14, resp. Județul Neamț en Județul Bacău tegen Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice.

Betrokken departementen
EZ, IenM, BZK

Sleutelwoorden
Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 – Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) – Verordening (EG) nr. 1083/2006 – Gunning van een opdracht door de begunstigde van de fondsen, die handelt als aanbestedende dienst, voor de uitvoering van de gesubsidieerde actie – Begrip ,onregelmatigheid’ – Criterium inzake de ,inbreuk op het Unierecht’ – Aanbestedingsprocedures die in strijd zijn met de nationale wettelijke regeling – Aard van de door de lidstaten vastgestelde financiële correcties – Administratieve maatregelen of sancties

Beleidsrelevantie
Deze uitspraak is relevant voor beleid omtrent het verlenen van subsidies uit Europese (structuur)fondsen en het terugvorderen van subsidies als gevolg van een onregelmatigheid die is opgetreden bij of na de verlening van die steun.
Het begrip ‘onregelmatigheid’ uit Verordening 2988/95 (bescherming van de financiële belangen van de EG) en Verordening 1083/2006 (algemene bepalingen inzake Europees Fonds voor regionale ontwikkeling –EFRO-), wordt ruim uitgelegd. Naast inbreuken op het Unierecht  kunnen inbreuken op nationale bepalingen ook een onregelmatigheid vormen, wanneer deze gevolgen hebben voor de financiën van de Unie.
De relevantie beperkt zich niet tot EFRO, aangezien ook in de Europese regelgeving die voor andere structuurfondsen geldt, wordt verwezen naar de definitie van onregelmatigheid in Verordening nr. 2988/95 (bijvoorbeeld in Verordening nr. 1306/2013, die relevant is voor uitgaven in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid).

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Twee Roemeense territoriale overheden, Județul Neamț en Județul Bacău, (hierna: de districten) hebben financiering ontvangen uit het EFRO. Het ministerie van Regionale Ontwikkeling en Openbaar Bestuur heeft  5% van de ontvangen financiering teruggevorderd, omdat de districten voorwaarden hadden gesteld in de aanbestedingsprocedure voor het plaatsen van de diensten waarvoor de financiering was verleend, die in strijd waren met het nationale aanbestedingsrecht. De districten verzoeken de rechter om nietigverklaring van de terugvorderingsbeslissing.
De verwijzende rechter vraagt of een schending van nationale bepalingen voor het plaatsen van een overheidsopdracht door een aanbestedende dienst, wanneer die hiervoor financiering ontvangt uit structuurfondsen, een ‘onregelmatigheid’ kan opleveren in de zin van art. 1, lid 2 Verordening nr. 2988/95, of  art. 2 lid 7 Verordening nr. 1083/2006. Daarnaast wil de verwijzende rechter weten of de toegepaste financiële correcties administratieve maatregelen of administratieve sancties zijn. Voor zover er sprake is van sancties, moet de vraag worden beantwoord of art. 2 lid 2, 2e volzin, Verordening nr. 2988/95 van toepassing is. Tenslotte vraagt de verwijzende rechter zich af of toepassing van financiële correcties op grond van een nationale regeling die pas in werking is getreden nadat de schending van de bepalingen is opgetreden, in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, mede gelet op art. 2 lid 2 Verordening nr. 2988/95.
Ter beantwoording van de eerste vraag stelt het Hof allereerst vast dat het begrip ‘onregelmatigheid’ in de zin van bovengenoemde bepalingen uniform moet worden uitgelegd, omdat de verordeningen deel uitmaken van dezelfde regeling ter verzekering van een goed beheer van de fondsen en bescherming van de financiële belangen van de Unie.  Vervolgens legt het Hof uit dat inbreuken op nationaal recht een onregelmatigheid kunnen opleveren, alhoewel de definities in bovengenoemde verordeningen slechts van een onregelmatigheid spreken in geval van een inbreuk op het Unierecht. Voor de uitleg van het begrip ‘onregelmatigheid’ moeten volgens vaste rechtspraak niet alleen de bewoordingen, maar ook de context en doelstelling van de regeling in aanmerking worden genomen. Inbreuken op nationale wetgeving kunnen de doeltreffendheid van de bijstand uit de fondsen aantasten. Wanneer dat niet als onregelmatigheid wordt aangemerkt, kan het door de Uniewetgever nagestreefde doel niet worden bereikt. ‘Onregelmatigheid’ heeft daarom ook betrekking op inbreuken op bepalingen van nationaal recht die van toepassing zijn op acties die door de structuurfondsen worden gesteund.
Ten aanzien van de tweede vraag merkt het Hof op dat de financiële correcties volgens vaste rechtspraak geen sancties betreffen, maar administratieve maatregelen. De derde vraag behoeft daarom niet te worden beantwoord.
Wat betreft de laatste vraag stelt het Hof vast dat volgens vaste rechtspraak het rechtzekerheidsbeginsel zich er weliswaar tegen verzet dat een verordening met terugwerkende kracht wordt toegepast, maar verlangt  dat elke feitelijke situatie moet worden beoordeeld volgens de rechtsregels die op dat moment gelden. Wanneer een schending, die voor het ingaan van een nieuwe wet is ontstaan, gevolgen heeft na de ingang hiervan, kan de nieuwe wet op deze gevolgen van toepassing zijn. Het vertrouwensbeginsel verzet zich er dus niet tegen dat een nieuwe wet van toepassing is op de toekomstige gevolgen van situaties die onder de oude wet zijn ontstaan.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
De ruime interpretatie van het Hof van het begrip ‘onregelmatigheid’ kan gevolgen hebben voor de terugvordering van financiering uit Europese structuurfondsen. De betrokken bestuursorganen (zowel op het niveau van de nationale overheid als op het niveau van provincies en gemeenten) zullen zich hier dus bewust van moeten zijn bij het toekennen van structuurfondsgelden.
Met ingang van 1 januari 2014 is Verordening nr. 1083/2006 ingetrokken. Voor de zogenaamde ESI-fondsen (EFRO, ESF, Cohesiefonds, ELFPO en EFMZV) geldt nu de definitie van ‘onregelmatigheid’ van art. 2, punt 36, van Verordening nr. 1303/2013. In deze definitie is opgenomen dat naast een schending van Unierecht, ook een schending van nationaal recht betreffende de toepassing van Unierecht een onregelmatigheid kan vormen. Het arrest is hiermee dus in overeenstemming.
In de Verordening (EU) nr. 1306/2013 betreffende het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (ELGF) wordt nog verwezen naar de definitie van ‘onregelmatigheid’ van Verordening nr. 2988/95, die enkel inbreuken op het Unierecht als onregelmatigheid kwalificeert. Gelet op dit arrest moet het begrip ‘onregelmatigheid’ echter uniform en op een ruime wijze worden uitgelegd, zodat aan het verschil in definities materieel geen betekenis meer toekomt bij de uitleg en toepassing van dat begrip voor de verschillende structuurfondsen.

Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk. Vanuit BZK zullen provincies en gemeenten over dit arrest worden geïnformeerd.

Klik C-260/14 of C-261/14 voor het volledige dossier van het Hof van Justitie