C-281/15 Sahyouni
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 30 juli 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 16 augustus 2015 Schriftelijke opmerkingen: 16 september 2015 Trefwoorden: Rome III-verordening (echtscheiding) Onderwerp Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (Pb L 343, blz. 10)
Verzoekster Soha Sahyouni en verweerder Raja Mamisch zijn in 1999 in Homs/Syrië gehuwd. Mamisch heeft zowel de DUI (1977) als de Syrische nationaliteit. Ook Sahyouni heeft twee nationaliteiten, Syrische van geboorte, DUI door het huwelijk met Mamisch. Tot 2003 wonen zij in DUI, daarna verhuizen ze naar Homs. Na uitbreken van de burgeroorlog wonen zij in 2011 weer korte tijd in DUI, daarna vanaf begin 2012 afwisselend in Koeweit en Libanon, met tussentijdse bezoeken aan Syrië. ‘Momenteel’ wonen beide partijen weer in DUI. Mamisch laat het huwelijk ontbinden op 19-05-2013 door een vertegenwoordiger bij de religieuze sharia-rechtbank in Lakatia/Syrië. De echtscheiding is op 20-05-2013 door dezelfde rechtbank vastgesteld. Sahyouni geeft op 12-09-2013 een verklaring af waarin zij stelt dat Mamisch aan alle financiële verplichtingen uit het huwelijkscontract jegens haar heeft voldaan. Bij brief van 30-10-2013 vraagt Mamisch in DUI erkenning van de echtscheiding, hetgeen bij beschikking van 05-11-2013 wordt toegewezen. In februari 2014 wordt Sahyouni over de beslissing geïnformeerd. Zij vraagt vernietiging van deze beschikking en een verklaring voor recht dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning van de echtscheiding. Zij stelt dat het DUI recht aan de weg staat aan erkenning, dat zij het bij de echtscheiding toegekende bedrag niet volledig heeft ontvangen en dat de verklaring dat zij zou afzien van de uitgestelde bruidsschat en alimentatie naar Syrisch recht nietig is. Dit beroep wordt verworpen op grond van Vo. 1259/2010 die ook op buitengerechtelijke huwelijksontbinding van toepassing is. De effectieve nationaliteit van de huwelijkspartners was gezien de verblijfshistorie bepaald op de Syrische.
Volgens de verwijzende DUI rechter (Oberlandesgericht München) is het in DUI omstreden of Vo. 1259/2010 enkel van toepassing is op echtscheidingen die op basis van de constitutieve betrokkenheid van een overheidsrechter of een autoriteit tot stand komen, of ook echtscheidingen die hetzij eenzijdig hetzij met wederzijdse instemming op basis van een private wilsverklaring plaatsvinden, zij het ook met medewerking van een buitenlandse autoriteit (bijvoorbeeld registratie). In geval van toepassing van DUI materieel recht staat het DUI Bw aan erkenning in de weg: het huwelijk kan enkel door een rechterlijke uitspraak worden ontbonden. De verwijzende rechter vraagt zich af of hij rekening moet houden met discriminatoire bepalingen in het buitenlandse (in casu Syrische) recht, waar de vrouw geen gelijke toegang wordt verleend voor echtscheiding. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1. Valt een zogeheten buitengerechtelijke huwelijksontbinding – in dit geval op basis van de sharia bij een religieuze rechtbank in Syrië – ook binnen de werkingssfeer overeenkomstig artikel 1 van verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (PB L 343, blz.10)? 2. Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: a) Dient bij de beoordeling van de mogelijkheid om op het grondgebied van een land een echtscheiding te erkennen ook artikel 10 van verordening (EU) nr. 1259/2010 te worden toegepast? b) Ingeval vraag 2 a) bevestigend wordt beantwoord: (1) Gaat het er in abstracte zin om dat uit een vergelijking blijkt dat het recht van de aangezochte staat weliswaar ook aan de ene echtgenoot toegang tot echtscheiding verleent, maar deze echtscheiding vanwege zijn geslacht afhankelijk stelt van andere procedurele en materiële voorwaarden dan bij de andere echtgenoot, of (2) Is het voor de toepasselijkheid van die bepaling nodig dat de toepassing van het in abstracte zin discriminatoire buitenlandse recht ook in het specifieke geval – in concrete zin – discrimineert? c) Ingeval vraag b) (2) bevestigend wordt beantwoord: Vormt instemming van de gediscrimineerde echtgenoot met de echtscheiding – ook bij wijze van aanvaarding van compensatiebetalingen – reeds aanleiding om die bepaling niet toe te passen? Specifiek beleidsterrein: VenJ