C-349/17 Eesti Pagar AS tegen Ettevotluse Arendamise Sihtasutus, Majandus- ja Kommunikatsiooniministeerium
Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 5 maart 2019 in zaak C-349/17 Eesti Pagar AS tegen Ettevotluse Arendamise Sihtasutus, Majandus- ja Kommunikatsiooniministeerium
Betrokken departementen
EZK, FIN, BZK & VWS
Sleutelwoorden Prejudiciële verwijzing – Artikel 108, derde lid, VWEU – Artikel 8, tweede lid, Verordening (EG) 800/2008 (Algemene Groepsvrijstellingsverordening) – Steun die een stimulerend effect heeft – Begrip ‘begin van de werkzaamheden aan een project’ – Verplichting voor nationale autoriteiten om onrechtmatige steun inclusief rente op eigen initiatief terug te vorderen – Wekken van gewettigd vertrouwen
Beleidsrelevantie
In dit arrest benoemt het Hof voor het eerst expliciet de verplichting voor nationale autoriteiten om op eigen initiatief tot terugvordering van (achteraf gebleken) onrechtmatig verkregen staatssteun inclusief rente over te gaan. De periode waarover rente moet worden betaald, is de gehele periode waarin de begunstigde de betreffende steun heeft ontvangen en moet minimaal gelijk zijn aan de rente die een begunstigde had moeten betalen wanneer hij hetzelfde bedrag op de markt had moeten lenen.
Lidstaten kunnen geoorloofd staatssteun verlenen, zonder dat deze ter voorafgaande goedkeuring aan de Europese Commissie moet worden voorgelegd, door gebruik te maken van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Voor zowel de steunverlenende autoriteit als de steunontvanger is het van belang dat strikt de hand wordt gehouden aan de voorwaarden van deze verordening. Zo moet onder meer van de staatssteun een stimulerend effect uitgaan: staatssteun moet een prikkel zijn voor de steunaanvrager om de activiteiten te verrichten die anders niet verricht zouden worden. Er is sprake van een stimulerend effect wanneer de steunaanvraag is gedaan voordat aan de te subsidiëren werkzaamheden is begonnen. In zijn arrest verduidelijkt het Hof dat hier geen sprake van is indien reeds een onvoorwaardelijke en juridisch bindende toezegging is gedaan, zoals een onvoorwaardelijke overeenkomst. Een overeenkomst die wordt gesloten onder voorwaarde dat de aan te vragen steun wordt verleend, valt daar niet onder.
Samenvatting
In deze zaak draait het om het bedrijf Eesti Pagar dat op 24 oktober 2008 een steunaanvraag heeft ingediend bij Ettevotluse Arendamise Sihtasutus (een stichting ter bevordering van het ondernemerschap in Estland; hierna: EAS) voor de aanschaf van een productielijn voor casino- en toastbrood. Bij besluit van 10 maart 2009 heeft EAS deze aanvraag gehonoreerd door gebruik te maken van de Algemene Groepsvrijstellingsverordeningen en is een bedrag van EUR 526 300 aan Eesti Pagar uitgekeerd. Deze steun was deels afkomstig uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). In december 2012 bleek echter bij een ex post controle van de Commissie dat Eesti Pagar reeds voor de steunaanvraag, op 28 augustus 2008, een koopovereenkomst voor de productielijn had gesloten. Bij brief van 22 januari 2013 heeft EAS aan Eesti Pagar medegedeeld dat Eesti Pagar onrechtmatige staatssteun had ontvangen, omdat niet voldaan bleek te zijn aan de voorwaarde van een ‘stimulerend effect’ als bedoeld in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 651/2014, zoals laatst gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2017/1084), hierna: AGVV). EAS vordert daarom het verleende steunbedrag terug. Eesti Pagar meent dat er wel degelijk sprake is van een stimulerend effect en beroept zich tevens op het gewettigd vertrouwen dat de nationale autoriteit bij de begunstigde heeft gewekt en de Estse rechter besluit hier prejudiciële vragen over te stellen aan het Hof.
In antwoord op de prejudiciële vragen geeft het Hof in zijn arrest aan dat van een ‘begin aan de werkzaamheden’ kan worden gesproken indien een juridische bindende toezegging is gedaan, zoals een onvoorwaardelijke koopovereenkomst. Een aankoop onder voorwaarde dat de aan te vragen steun wordt verleend, valt hier niet onder. De kosten van de opzegging zijn daarbij niet relevant, ook als het lage kosten betreft. De in casu gesloten koopovereenkomst van 28 augustus 2008 werd voor de steunaanvraag gesloten en lijkt onvoorwaardelijk en juridisch bindend te zijn zodat Eesti Pagar niet in aanmerking komt voor steun waarbij gebruik wordt gemaakt van de AGVV. Dit dient de Estse rechter na te gaan.
Voorts geeft het Hof in zijn arrest aan dat de nationale autoriteiten verplicht zijn om op eigen initiatief tot terugvordering van ten onrechte uitgekeerde staatssteun over te gaan wanneer (achteraf) blijkt dat niet aan de voorwaarden uit de AGVV. Deze verplichting tot het terugvorderen van onrechtmatig verleende staatssteun vloeit voort uit artikel 108, derde lid, van het VWEU. Uit dit artikel volgt dat nationale autoriteiten geen steunmaatregelen mogen nemen voordat deze na aanmelding door de Commissie op rechtmatigheid zijn gecontroleerd. Wanneer dit wel gebeurt (zoals bij steun op basis van de AGVV) en de steun blijkt achteraf onrechtmatig, dan is het de verplichting van de betreffende autoriteit de onrechtmatig verleende steun terug te vorderen. Dit geldt tevens voor steun die is medegefinancierd uit een structuurfonds. Wegens het ontbreken van een definitief oordeel van de Commissie kan een steunverlenende autoriteit bij het ten onrechte toepassen van de AGVV niet het gewettigde vertrouwen bij de begunstigde wekken dat die steun rechtmatig is.
Het Hof laat zich ook uit over de verplichting om de onrechtmatig verkregen steun met rente terug te vorderen. Deze verplichting vloeit volgens het Hof voort uit artikel 108 lid 3 VWEU. De rente moet betaald worden over de volledige periode waarin een begunstigde steun heeft ontvangen en moet minimaal gelijk zijn aan de rente die een begunstigde had moeten betalen wanneer hij hetzelfde bedrag op de markt had moeten lenen.
In verband met verjaring is het van belang om na te gaan waaruit de steun betaald is. Is de steun betaald vanuit een fonds van de Unie, zoals in casu het EFRO, dan geldt (onder voorwaarden) een aangepaste verjaringstermijn van 4 jaar (op basis van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95). Wanneer de steun niet is gefinancierd uit een fonds van de Unie, of er is wel meegefinancierd maar er is niet aan de voorwaarden voldaan, dan wordt verjaring toegepast naar nationaal recht.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Lidstaten zijn gehouden om steun op eigen initiatief terug te vorderen indien achteraf blijkt dat de verleende steun onrechtmatig is. Dat is het geval als niet voldaan is aan alle relevante voorwaarden van de AGVV. Daarbij zijn de lidstaten verplicht om rente te vorderen met een percentage dat minimaal gelijk is aan de rente die een begunstigde had moeten betalen wanneer hij hetzelfde bedrag op de markt had moeten lenen. Dit is in overeenstemming met het huidige beleid aangezien op basis van artikel 7, eerste en tweede lid, Wet terugvordering staatssteun de verplichting bestaat om in bovenstaand geval tot terugvordering over te gaan en de daarbij verschuldigde rente te berekenen overeenkomstig het daarover bepaalde bij of krachtens de procedureverordening (EU) 2015/1589. De begunstigde kan zich bij de terugvordering niet beroepen op het vertrouwensbeginsel omdat de begunstigde bewust is van het risico en dus zelf ook dient na te gaan dat de AGVV juist wordt toegepast.
BZK beziet de gevolgen van dit arrest voor de toepassing van de AGVV door de decentrale overheden.
Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.