C-403/03, Egon Schemmp, arrest van 12 juli 2005
Signaleringsfiche Schempp (vermeende fiscale discriminatie) Arrest van het Hof van Justitie van 12 juli 2005 in de zaak C-403/03, Egon Schempp.
Betrokken departementen Financiƫn
Sleutelwoorden Burgerschap van de Unie - Artikelen 12 en 18 EG - Inkomstenbelasting
Beleidsrelevantie Het Hof van Justitie EG ("het Hof") wijst de vermeende fiscale discriminatie van de hand, omdat deze wordt veroorzaakt door verschillen tussen Duitse en Oostenrijkse belastingwetgeving (zogenaamde dispariteiten). Het Hof stelt tevens grenzen aan het beroep op het Europees Burgerschap.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum Schempp, een in Duitsland wonende Duitse onderdaan, betaalt sedert zijn echtscheiding alimentatie aan zijn in Oostenrijk wonende ex-echtgenote. Het Duitse Finanzamt heeft in het kader van de inkomstenbelasting geweigerd deze alimentatie af te trekken van het belastbare inkomen van Schempp. Als voorwaarde voor aftrekbaarheid vereist de Duitse wetgeving dat de alimentatie bij de ontvanger ervan wordt belast. Naar Oostenrijks fiscaal recht is alimentatie in beginsel niet belast.
Schempp meent dat de betrokken Duitse regeling in strijd met de artikelen 12 en 18 EG is. Hij wijst hierbij op het feit dat indien zijn ex-echtgenote in Duitsland had gewoond, hij wel recht had gehad op aftrek.
Met betrekking tot artikel 12 EG stelt het Hof vast dat geen sprake is van discriminatie. De situatie van Schempp is niet vergelijkbaar met die van een persoon die alimentatie betaalt aan een in Duitsland wonende voormalige echtgenoot. Dat Schempp een belastingvoordeel mist, is het gevolg van de omstandigheid dat de fiscale regeling van Oostenrijk inzake alimentatie verschilt van die van Duitsland (zogenaamde dispariteiten). Het Hof herhaalt zijn vaste rechtspraak dat artikel 12 EG geen betrekking heeft op eventuele verschillen in behandeling die voortvloeien uit verschillen tussen de wettelijke regelingen van de verschillende lidstaten (dispariteiten), mits deze regelingen op grond van objectieve criteria en ongeacht de nationaliteit van de betrokken kunnen worden geacht te gelden voor al degenen op wie de voorschriften ervan van toepassing zijn.
Met betrekking tot artikel 18 EG stelt het Hof vast dat de betrokken regeling Schempp zelf in geen enkel opzicht belemmert in de uitoefening van zijn recht om als burger van de Unie in andere lidstaten te reizen en te verblijven. Daaraan voegt het Hof toe dat het Verdrag een burger van de Unie niet de garantie biedt dat de overbrenging van zijn werkzaamheden naar een andere lidstaat fiscaal neutraal is. Dit geldt a fortiori voor de situatie waarin niet de betrokken burger zelf van woonplaats verandert, maar zijn voormalige echtgenoot.
Het Hof komt tot de conclusie dat de artikelen 12, eerste alinea, EG en 18, lid 1, EG aldus moeten worden uitgelegd dat ze zich niet ertegen verzetten dat een in Duitsland wonende belastingplichtige volgens een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding van toepassing is, de alimentatie die hij heeft betaald aan zijn voormalige echtgenote die in een andere lidstaat woont waar deze uitkering niet belastbaar is, niet kan aftrekken, hoewel hij daartoe wel het recht zou hebben indien zijn voormalige echtgenote in Duitsland zou wonen.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten Dit arrest is een van de weinige arresten waarin het Hof rekening houdt met de rol van dispariteiten tussen nationale fiscale wetgevingen en grenzen stelt aan het beroep op het Europees burgerschap. Dit kan ook voor andere (fiscale) procedures van betekenis zijn.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan alle ministers. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.