C-410/19 The Software Incubator
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 22 juli 2019 Schriftelijke opmerkingen: 8 september 2019
Trefwoorden : goederen; handelsagenten; informatiemaatschappij
Onderwerp :
- Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (hierna: richtlijn);
Feiten:
Het geding betreft een door Software Incubator (verzoeker) tegen Computer Associates (verweerder) ingestelde vordering tot herstel op grond van de Commercial Agents Regulations 1993 (hierna: Regulations) waarmee het VK de bepalingen van de richtlijn in nationaal recht heeft omgezet. De vraag is of de in artikel 1(2) van de richtlijn vervatte definitie van handelsagent, die is beperkt tot de “verkoop van goederen”, van toepassing is op een kopie van computersoftware die aan de klant van een principaal is verstrekt en waar elektronisch een permanente licentie voor het gebruik van die kopie van de software is bijgevoegd. Volgens verzoeker is dat inderdaad “verkoop van goederen” in de zin van de richtlijn. Verweerder is daarentegen van mening dat het niet onder “verkoop van goederen” valt. De rechter in eerste aanleg heeft bij vonnis van 01.07.2016 geoordeeld dat de elektronische verstrekking van software met een permanente licentie onder “verkoop van goederen” viel en kende verzoeker overeenkomstig de Regulations een herstel van 475.000,- GBP toe. De rechter in tweede aanleg heeft bij uitspraak van 19.03.2018 verklaard dat software die elektronisch aan de klant van een principaal was verstrekt - en niet op een materiële drager - niet onder “goederen” valt, en wees de vordering tot herstel op grond van de Regulations af. Verzoeker heeft zich vervolgens tot de Supreme Court gewend met het verzoek om verlof om de uitspraak van de rechter in tweede aanleg aan te vechten. De Supreme Court heeft bij beschikking van 28.03.2019 verlof tot instellen van hogere voorziening gegeven en legt nu de onderstaande vragen voor aan het Hof met het oog op een prejudiciële beslissing.’
Overweging:
Bij de richtlijn is aan het Verenigd Koninkrijk opgelegd de bepalingen van de richtlijn in werking te doen treden, met inbegrip van: i) het recht van een handelsagent op herstel of vergoeding na beëindiging van een overeenkomst, wat het voorwerp van de betrokken vordering was; en ii) de definitie van een handelsagent, waarbij de voor de relevante feiten toepasselijke nationale bepaling rechtstreeks teruggaat op dezelfde bepaling in de omgezette richtlijn (artikel 1(2)). De verwijzende rechter verzoekt om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 1(2) omdat hij van oordeel is dat het geen acte clair is of de definitie op de feiten in casu van toepassing is, zoals meer gedetailleerd in de prejudiciële vragen is omschreven.
Prejudiciële vragen:
1) Wanneer een kopie van computersoftware elektronisch, en niet via een materiële drager, aan de klanten van een principaal wordt verstrekt, valt die kopie dan onder „goederen” volgens de betekenis van dat begrip zoals vervat in de definitie van een handelsagent in artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van [18] december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (hierna: „richtlijn”)?
2) Wanneer computersoftware aan de klanten van een principaal wordt verstrekt door de klanten een permanente licentie voor het gebruik van een kopie van die computersoftware toe te kennen, valt dat dan onder „verkoop van goederen” in de zin van dat begrip zoals dat voorkomt in de definitie van een handelsagent in artikel 1, lid 2, van de richtlijn?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: JenV; EZK