C-463/14 Asparuhovo Lake Investment Company
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 21 november 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 7 december 2014 Schriftelijke opmerkingen: 7 januari 2015 Trefwoorden: btw (diensten)
Onderwerp Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Verzoekster is een investeringsmaatschappij. Zij komt op tegen een navordering btw die haar is opgelegd omdat haar recht op aftrek is ontzegd voor facturen op abonnementen voor adviesdiensten van vier BUL firma’s. Het gaat om adviezen op het gebied van bedrijfsfinanciën, bedrijfsontwikkeling, juridisch advies en diensten met betrekking tot informatiebeveiliging. De firma’s worden alle vertegenwoordigd door dezelfde persoon. De verplichtingen van partijen zijn in overeenkomsten vastgelegd; de werkzaamheden worden gedetailleerd omschreven alsmede de verschuldigde wekelijkse vergoedingen. Een resultaatverplichting ontbreekt echter. Partijen hebben zich verbonden geen vergelijkbare overeenkomsten met derden te sluiten. De facturen voor deze dienstverlening zijn naar behoren geboekt bij zowel dienstverrichters als ontvangster. De belastingdienst (verweerster) heeft grondig onderzoek gedaan naar de achtergrond van de bedrijven en ook van het daar in dienst zijnde personeel (opleiding). Alle partijen overleggen een akte van 12 maart 2012 waarmee de dienstverlening is beëindigd. Verweerster treft echter geen enkel bewijs aan voor concreet verrichte diensten en/of uitgevoerde werkzaamheden. De facturen zijn soms van personen die met een arbeidsovereenkomst waren tewerkgesteld bij meer dan één van de gecontracteerde dienstverleners. Verweerster concludeert dan ook dat verzoekster ten onrechte recht op aftrek van btw heeft uitgeoefend. Verzoekster meent echter dat verweerster de overeenkomsten verkeerd uitlegt: het gaat om een abonnement voor begeleiding, en de dienstverrichters stonden permanent tot haar beschikking. Het ging om een afgebakende periode waarbij de vergoeding niet afhankelijk was van de omvang van de dienstverlening. Verweerster stelt echter dat het recht op aftrek gestaafd moet worden met schriftelijke documenten tot bewijs van de op grond van de overeenkomst concreet verrichte advieswerkzaamheden. Het ter beschikking staan van de opdrachtgeefster is geen dienst in de zin van de BUL wetgeving (gebaseerd op RL 2006/112).
De verwijzende BUL rechter (administratieve rechter te Varna) vraagt zich af of dienstverlening in deze vorm een ‘dienst’ vormt in de zin van RL 2006/112. Hij meent dat dit bij abonnementen wel het geval is: de dienst wordt verricht op het moment waarop de opdrachtgever het recht uitoefent van het advies gebruik te maken. Of en hoe vaak dat gebeurt doet niet ter zake. In deze zaak zou enkel moeten worden bepaald óf het belastbare feit heeft plaatsgevonden en dus de belasting verschuldigd was. Hij wijst er op dat abonnementen voor dienstverlening wijdverbreid zijn, als voorbeeld noemt hij vervoersabonnementen waarbij niet relevant hoe vaak een consument er gebruik van maakt. Abonnementen voor diensten tegen vergoeding vallen voor hem zonder twijfel onder het begrip ‘zelfstandige economische activiteit’ die niet van het toepassingsgebied van de RL kunnen worden uitgesloten. Hij legt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1) Dienen artikel 24, lid 1, en artikel 25, sub b, van richtlijn 2006/112 aldus te worden uitgelegd dat het begrip „dienst” zich eveneens uitstrekt tot abonnementen voor het verrichten van adviesdiensten zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, waarbij de dienstverrichter, die beschikt over gekwalificeerd personeel voor het verrichten van de diensten, zich ter beschikking stelt van de opdrachtgever voor de duur van de overeenkomst en zich ertoe verbonden heeft met concurrenten van de opdrachtgever geen overeenkomsten te sluiten met een vergelijkbaar voorwerp? 2) Dienen artikel 64, lid 1, en artikel 63 van richtlijn 2006/112 aldus te worden uitgelegd dat het belastbare feit bij adviesdiensten die het voorwerp uitmaken van een abonnement, plaatsvindt wanneer de periode afloopt waarvoor de betaling werd overeengekomen, ongeacht of en hoe vaak de opdrachtgever gebruik heeft gemaakt van de diensten waarvoor de consulent zich te zijner beschikking heeft gesteld? 3) Dient artikel 62, lid 2, van richtlijn 2006/112 aldus te worden uitgelegd dat degene die in het kader van een abonnement voor begeleiding de diensten verricht, verplicht is belasting over de toegevoegde waarde ter zake van de diensten aan te rekenen wanneer de periode afloopt waarvoor de abonnementsvergoeding werd overeengekomen, of ontstaat deze verplichting slechts als de opdrachtgever in het desbetreffende belastingtijdvak gebruik heeft gemaakt van de diensten van de consulent?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-174/00 Kennemer Golf en Countryclub Specifiek beleidsterrein: FIN