C-473/18 Bundesagentur für Arbeit-Familienkasse Baden-Württemberg West
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 18 september 2018 Schriftelijke opmerkingen: 04 november 2018 Trefwoorden: kinderbijslag; socialezekerheidsstelsels; Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 883/2004; - Besluit nr. H3 van 15 oktober 2009 betreffende de in aanmerking te nemen datum voor het bepalen van de omrekeningskoersen als bedoeld in artikel 90 van verordening nr. 987/2009; Feiten: Het geding draait rond de vraag of verzoekster (GP) recht heeft op een aanvullend bedrag aan kinderbijslag over de periode van april 2012 t/m december 2014 (hierna: litigieuze periode). Dit hangt ervan af welke wisselkoers (zie artikel 90 van verordening 987/2009) of omrekeningskoers moet worden toegepast. Verzoekster en haar echtgenoot hebben twee kinderen die respectievelijk in 2009 en in 2012 zijn geboren. Beide echtgenoten waren in de litigieuze periode in Zwitserland in loondienst werkzaam. Sinds februari 2012 ontvangt de echtgenoot in Zwitserland voor ieder kind maandelijks een bedrag aan kinderbijslag van 200 Zwitserse Frank (CHF). Met haar rechtsvordering eist verzoekster een aanvullend bedrag aan kinderbijslag van €36,10 (of €18,05 per kind) per maand vanaf april 2012. Daarbij rijst de vraag welke datum voor het bepalen van de wissel- of omrekeningskoers (van CHF in EUR) moet worden gehanteerd. Volgens de door verweerder (Bundesagentur) gehanteerde koers liggen de in Zwitserland uitgekeerde kinderbijslagen hoger dan de Duitse kinderbijslag, zodat geen sprake is van een recht op een aanvullend bedrag aan kinderbijslag. Volgens verzoekster moet een andere koers in aanmerking worden genomen, waardoor zij recht zou hebben op het door haar gevorderde bedrag. Aangaande de daardoor gerezen vragen zond de verwijzende rechter op 17.07.2017 een verzoek om inlichtingen aan de Commissie. Bij schrijven van 29.01.2018 antwoordde deze dat de Administratieve Commissie zich in december 2017 over deze aangelegenheid had gebogen maar dat zij betreffende de opgeworpen vragen geen consensus had bereikt. De verwijzende rechter had het Hof reeds op 18.04.2013 om een prejudiciële beslissing betreffende, onder andere, de uitlegging van besluit nr. H3 verzocht. In het desbetreffende arrest C-250/13 heeft het Hof zich niet uitgesproken over de vragen daar zij niet van belang waren voor de beslissing. Overweging: De hoogte van het recht op een aanvullend bedrag aan kinderbijslag is niet duidelijk omdat het afhangt van de omrekeningskoers. Indien verordening 883/2004 van toepassing is, moet een noodzakelijke valutaomrekening worden verricht overeenkomstig artikel 90 van verordening 987/2007. Volgens artikel 90, tweede volzin, wordt de peildatum voor de berekening van de wisselkoers vastgesteld door de Administratieve Commissie. Op 15.10.2009 heeft zij op grond van deze machtiging besluit nr. H3 vastgesteld. Het is de vraag welke in besluit nr. H3 genoemde peildatum in casu in aanmerking moet worden genomen. Ook moet rekening worden gehouden met punt 5 van besluit nr. H3. 883Dienaangaande kan de vraag rijzen of het afwijkingsbeding verenigbaar is met artikel 90 van verordening 987/2009. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, rijst vervolgens de vraag in welke vorm een andersluidende regeling in de nationale wetgeving moet worden vastgesteld. Prejudiciële vragen: 1. Welke bepaling van besluit nr. H3 van 15 oktober 2009 (PB 2010, C 106 blz. 56) moet in omstandigheden als die in het hoofdgeding worden toegepast bij de valutaomrekening van kindgerelateerde gezinsuitkeringen in de vorm van kinderbijslag of kindertoelagen? 2. Hoe moet de toe te passen bepaling concreet worden uitgelegd bij de vaststelling van het van de wisselkoers afhankelijke aanvullende bedrag aan kinderbijslag? a. Indien punt 2 van besluit nr. H3 moet worden toegepast: welke dag is in de zin van deze bepaling de dag „waarop het orgaan de desbetreffende verrichting uitvoert”? b. Indien punt 3, onder b), (in voorkomend geval juncto punt 4) van besluit nr. H3 moet worden toegepast: welke maand is in de zin van deze bepaling de maand „waarin de bepaling moet worden toegepast”? c. Indien punt 5 van besluit nr. H3 moet worden toegepast: is de clausule ten gunste van de nationale wetgeving verenigbaar met de in artikel 90 van verordening nr. 987/2009 geregelde machtiging? Zo ja, houdt een „andersluidende regeling” in de nationale wetgeving in dat de aangelegenheid bij een wet in formele zin moet worden geregeld of volstaat een administratieve instructie van de nationale bestuurlijke instantie? 3. Moet bij de valutaomrekening van Zwitserse kindertoelagen door de Duitse Familienkasse (overheidsdienst voor gezinsuitkeringen) rekening worden gehouden met bijzondere kenmerken? a. Moet bij de toepassing van besluit nr. H3 ten aanzien van Zwitserland ermee rekening worden gehouden dat de nationale Duitse wetgeving in § 65, lid 1, eerste volzin, punt 2, van het Einkommenssteuergesetz (wet op de inkomstenbelasting) als zodanig in een uitsluiting voor die uitkeringen voorziet? b. Is het voor de valutaomrekening overeenkomstig besluit nr. H3 van belang wanneer het Zwitserse orgaan de gezinsuitkeringen heeft toegekend of uitgekeerd? c. Is het voor de valutaomrekening overeenkomstig besluit nr. H3 van belang wanneer het Duitse orgaan het aanvullende bedrag aan kinderbijslag heeft geweigerd dan wel heeft toegekend? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Wagener C-250/13; Specifiek beleidsterrein: SZW;