C-474/22 Laudamotion
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 6 september 2022 Schriftelijke opmerkingen: 23 oktober 2022
Trefwoorden: annulering, vlucht, passagiers, vertraging, compensatie
Onderwerp:
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91
Feiten:
In haar hoedanigheid van cessionaris vordert verzoekster van verweerster de betaling van compensatie op grond van verordening 261/2004 (verordening of passagiersrechtenverordening) wegens de vertraagde uitvoering van een vlucht. De cedent had een vlucht geboekt voor 26-06-2018 van Düsseldorf naar Palma de Mallorca, die verweerster zou uitvoeren met een geplande landing om 10:15 uur. De cedent heeft de vlucht niet genomen. De vlucht is uitgevoerd met een vertraging van 3 uur en 32 minuten. Verzoekster heeft een compensatie van 250 EUR gevorderd. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering afgewezen. In het door verzoekster ingestelde hoger beroep heeft de appelrechter de vordering toegewezen. De appelrechter is ervan uitgegaan dat de cedent zijn vorderingen op verweerster rechtsgeldig aan verzoekster heeft overgedragen en dat verweerster – als luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoerde – verplicht was om compensatie te betalen wegens een vertraging van meer dan drie uur. Volgens de appelrechter is het niet van belang dat de cedent de vlucht niet heeft genomen, omdat de vlucht voor hem nutteloos was geworden aangezien hij door de vertraging een zakelijke afspraak zou missen.
Overweging:
Aangezien de cedent een bevestigde boeking had, maar zich niet uiterlijk 45 minuten vóór de gepubliceerde vertrektijd bij de incheckbalie heeft gemeld en de vlucht ook niet is geannuleerd maar is uitgevoerd, is de passagiersrechtenverordening in casu slechts van toepassing indien de langdurige vertraging van de vlucht met meer dan drie uur op de eindbestemming voor de toepassing van artikel 3, lid 2, onder a), van de verordening moet worden gelijkgesteld aan een annulering. Een langdurige vertraging op de eindbestemming kan slechts met een annulering worden gelijkgesteld indien niet alleen de vlucht bij aankomst drie uur of meer vertraging heeft opgelopen, maar zich ook andere omstandigheden hebben voorgedaan die vergelijkbaar zijn met een annulering. Passagiers van wie de vlucht is geannuleerd, zijn ontslagen van de verplichting om zich op een aangegeven tijd, doch uiterlijk 45 minuten vóór de gepubliceerde vertrektijd, bij de incheckbalie te melden, omdat met de aankondiging van de annulering vaststaat dat de vlucht niet meer zal worden uitgevoerd en er dus niet meer kan worden ingecheckt. Hiermee kan een situatie vergelijkbaar zijn waarin de passagier, bijvoorbeeld uiterlijk 45 minuten vóór de gepubliceerde vertrektijd, beschikt over voldoende zekere aanwijzingen dat de vlucht alleen nog met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming kan worden uitgevoerd. Daarentegen zou de vergelijkbaarheid met de annulering van een vlucht kunnen ontbreken wanneer een vertraging niet is aangekondigd of een vertraging van het vertrek weliswaar is aangekondigd maar er bijvoorbeeld uiterlijk 45 minuten vóór de gepubliceerde vertrektijd geen voldoende zekere aanwijzingen zijn dat de vlucht zijn bestemming zal bereiken met een vertraging van meer dan drie uur. Aangezien onder deze omstandigheden een met een annulering vergelijkbare vertraging van de vlucht niet te verwachten valt, zou het gerechtvaardigd kunnen zijn om een vordering tot betaling van compensatie in het geval van langdurige vertraging slechts gegrond te achten indien de passagier zich voor de vlucht daadwerkelijk op de aangegeven tijd, doch uiterlijk 45 minuten vóór de gepubliceerde vertrektijd heeft gemeld bij de incheckbalie en er sprake was van een vertraging van meer dan drie uur op de plaats van aankomst. Een dergelijke uitlegging van artikel 3, lid 2, onder a), van de verordening zou stroken met de rechtspraak van het Bundesgerichtshof.
Prejudiciële vragen:
1. Is voor het ontstaan van het in de artikelen 5, 6 en 7 van de verordening bedoelde recht op compensatie wegens de vertraging van een vlucht met meer dan drie uur na de geplande aankomsttijd vereist dat de passagier zich overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van de verordening op de door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau aangegeven tijd, doch uiterlijk 45 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd bij de incheckbalie meldt, of is het geval van een langdurige vertraging in vorenbedoelde zin – net zoals het geval van annulering van de vlucht – uitgezonderd van dit vereiste?
2. Indien het recht op compensatie niet enkel op grond van het ontstaan van een langdurige vertraging in vorenbedoelde zin is uitgezonderd van de verplichting om zich bij de incheckbalie te melden, geldt deze
uitzondering dan ook wanneer de passagier beschikte over voldoende zekere aanwijzingen dat de vlucht pas zou aankomen met een langdurige vertraging in vorenbedoelde zin?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-402/07 en C-432/07), (C-581/10 en C-629/10), KLM Royal Dutch Airlines (C-367/20)
Specifiek beleidsterrein: IenW