C-511/19 Olympiako Athlitiko Kentro Athinon
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 24 september 2019 Schriftelijke opmerkingen: 10 november 2019
Trefwoorden : arbeidsrecht; discriminatie; economische crisis
Onderwerp :
- Richtlijn 2000/78/ Ε G van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;
Feiten:
ΑΒ (verzoeker) werd op 23.06.1982 door OAKA (verweerder) met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangesteld als elektronicus. AB werd bij beslissing van OA ΚΑ met ingang van 01.01.2012 in de arbeidsreserve geplaatst. Dit werd gedaan op basis van wet 4024/2011 (budgettair-strategisch kader voor de middellange termijn 2012-2015). De bezoldiging van AB werd teruggebracht van €3.775,58 naar €1.064,99 per maand. Op 30.04.2013 zegde OAKA de arbeidsovereenkomst met ΑΒ op en betaalde AB geen ontslagvergoeding. Volgens artikel 34(1)e) van wet 4024/2011 wordt de ontslagvergoeding namelijk verrekend met de arbeidsreserve-uitkering). AB stelde dat artikel 34 van wet 4024/2011 in strijd was met richtlijn 2000/78. AB vorderde de nietigverklaring van zijn plaatsing in de arbeidsreserve, veroordeling van OAKA tot betaling van het verschil in bezoldiging vóór en na die plaatsing, alsmede erkenning van een verplichting van ΟΑΚΑ om hem €32.108,04 te betalen als ontslagvergoeding (zonder de beperking tot €15.000,-). De rechter in eerste aanleg verklaarde AB’s vorderingen gedeeltelijk gegrond (ontslagvergoeding werd op €15.000,- gehouden). OAKA stelde beroep in bij de beroepsrechter, dat de actie van AB ongegrond verklaarde. Volgens de beroepsrechter diende de instelling van de arbeidsreserve het noodzakelijke doel van inperking van de salariskosten tijdens de langdurige economische crisis in het land; het rechtvaardigt hoe dan ook een verschil in behandeling. AB stelde cassatieberoep in en voert aan dat ten onrechte is geoordeeld dat de artikelen van wet 4024/2011 betreffende de arbeidsreserve verenigbaar zijn met de grondwet en met richtlijn 2000/78 betreffende het verbod van discriminatie op grond van leeftijd.
Overweging:
Bij een langdurige economische crisis mag de wetgever ter onmiddellijke beperking van de uitgaven maatregelen nemen. Artikel 34(1)c) van wet 4024/2011 voorziet niet in een uitdrukkelijke leeftijdsgrens voor het personeel dat in de arbeidsreserve wordt opgenomen, zodat er geen sprake kan zijn van rechtstreekse discriminatie op grond van leeftijd. De regeling is wel gebaseerd op het horizontale criterium dat de werknemer jegens zijn verzekeringsinstelling wegens het volmaken van 35 verzekeringsjaren spoedig gerechtigd zal zijn tot een volledig ouderdomspensioen. Daarom rijst de vraag of de artikel 34 van wet 4024/2011 een indirecte discriminatie wegens leeftijd vormt. Als het een indirecte discriminatie op grond van leeftijd in de zin van de richtlijn vormt, rijst de vraag of de in de toelichting bij de wet uiteengezette redenen een objectief en redelijk doel opleveren dat het verschil in behandeling rechtvaardigt, en bovendien of de nadere wettelijke maatregelen betreffende de bezoldiging en ontslagvergoeding van in de arbeidsreserve opgenomen werknemers, passende en noodzakelijke middelen vormen om dat doel te bereiken.
Prejudiciële vragen:
Α ) Vormt een wettelijke regeling van een lidstaat als artikel 34, lid 1, onder c), lid 3, onder a), en lid 4 van wet 4024/2011, die van toepassing is op de Staat, de lokale overheden, de publiekrechtelijke rechtspersonen en in het algemeen op alle tot de publieke sector behorende instanties (privaatrechtelijke rechtspersonen) in hun hoedanigheid van werkgever, waarbij werknemers die in een privaatrechtelijke arbeidsverhouding bij de bovengenoemde entiteiten zijn aangesteld, in de arbeidsreserve worden geplaatst voor ten hoogste vierentwintig (24) maanden, met als enig materieel criterium dat zij spoedig, namelijk binnen het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, aan de voorwaarden voor een volledig ouderdomspensioen zullen voldoen, dat wil zeggen dat zij vijfendertig (35) jaar verzekerd zijn geweest, indirecte discriminatie wegens leeftijd in de zin van artikel 2, leden 1 en 2, onder b), en artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78, in aanmerking nemende dat de destijds geldende wettelijke regeling voor toekenning van een volledig ouderdomspensioen aan een werknemer in een arbeidsrechtelijke verhouding vereiste (naast andere, hier niet ter zake doende omstandigheden) dat deze ten minste 10 500 dagen (35 jaar) verzekerd was geweest bij IKA (algemeen pensioenfonds) of een andere instelling voor primaire verzekeringen voor werknemers en tevens de leeftijd van (ten minste) 58 jaar had bereikt, uiteraard zonder dat wordt uitgesloten dat in het concrete geval deze verzekeringsduur van 35 jaar op een andere leeftijd wordt bereikt?
Β ) Indien vraag A bevestigend wordt beantwoord, kan de plaatsing in de arbeidsreserve dan objectief en in redelijkheid gerechtvaardigd zijn in de zin van artikel 2, lid 2, onder b), i), en artikel 6, lid 1, onder a), van de richtlijn, in het licht van de dringende noodzaak van organisatorische, operationele en budgettaire resultaten, en met name van de dringende noodzaak van inkrimping van de overheidsuitgaven zodat vóór het einde van 2011 de specifieke getalsmatige doelen konden worden behaald, omschreven in de memorie van toelichting bij de wet en gespecificeerd in het budgettairstrategisch kader voor de middellange termijn, teneinde de verplichtingen na te komen die het land was aangegaan jegens de kredietverleners om de in het land heersende ernstige en langdurige budgettaire en economische crisis aan te pakken en tegelijkertijd de buitensporige openbare sector te rationaliseren en te beperken?
C) Indien vraag B bevestigend wordt beantwoord: 1) Vormt een maatregel als die van artikel 34, lid 1, onder c), van wet 4024/2011, die voorziet in een drastische vermindering van de bezoldiging van de in de arbeidsreserve geplaatste werknemers, tot 60 % van het basissalaris dat zij tot dat moment genoten, zonder dat deze werknemers voor de betrokken overheidsinstantie arbeid hoeven te verrichten, en die (in feite) het einde betekent van hun loopbaanontwikkeling op het gebied van salariëring of inschaling vanaf de plaatsing in de arbeidsreserve tot hun ontslag wegens pensionering met een volledig ouderdomspensioen, een passend en noodzakelijk middel om dat doel te bereiken in de zin van artikel 2, lid 1 en lid 2, onder b), en artikel 6, lid 1, onder a), van de richtlijn, onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
a) de in de arbeidsreserve opgenomen werknemers mogen een andere werkkring vinden (in de particuliere sector) of een vrij beroep of ambacht uitoefenen, zonder het recht op betaling van het genoemde deel van het basissalaris te verliezen, tenzij het inkomen of de inkomsten uit hun nieuwe werkkring of bedrijvigheid hoger zijn dan de vóór de plaatsing in de arbeidsreserve genoten bezoldiging, in welk geval het ontvangen deel van het basissalaris wordt teruggebracht met het bedrag waarmee dit wordt overschreden (artikel 34, lid 1, onder f);
b) de tot de publieke sector behorende werkgever, en bij opheffing daarvan de OAED (uitvoerende instantie van de socialezekerheidswetgeving), is tot de pensionering van de werknemer aansprakelijk voor de betaling aan de bevoegde verzekeringsinstelling van alle, zowel de voor rekening van de werkgever als van de werknemer komende bijdragen voor het primaire pensioen, vrijwillige verzekering, sociale zekerheid en gezondheidszorg, op basis van de bezoldiging die de werknemer vóór diens plaatsing in de arbeidsreserve genoot (artikel 34, lid 1, onder d);
c) vrijgesteld van de plaatsing in de arbeidsreserve zijn kwetsbare sociale groepen die bescherming behoeven (de werknemer heeft een echtgenoot die reeds in de arbeidsreserve is geplaatst, een inwonende echtgenoot of kind dat voor minstens 67 % gehandicapt is en ten laste van de werknemer komt; de werknemer zelf is voor minstens 67 % gehandicapt; grote gezinnen; inwonend éénoudergezin dat ten laste van de werknemer komt) (artikel 34, lid 1, onder b);
d) de werknemer wordt zo mogelijk overgeplaatst naar andere vrijkomende functies in de publieke sector, op grond van objectieve en meritocratische criteria, volgens de rangschikking van ASEP (artikel 34, lid 1, onder a) – een mogelijkheid die in de praktijk echter beperkt was gezien de drastische terugloop van het aantal aanstellingen bij de diverse publieke instanties wegens de noodzaak van inkrimping van de uitgaven;
e) er wordt gezorgd voor maatregelen ter bevordering van de aflossing van hypothecaire leningen die in de arbeidsreserve opgenomen werknemers hebben genomen bij de Tameio Parakatathikon kai Daneion (financiële instelling die onder meer leningen verstrekt aan ambtenaren) en het opstellen van een overeenkomst tussen de Griekse staat en de Vereniging van Griekse banken teneinde de terugbetaling van leningen van deze werknemers bij andere banken te vergemakkelijken, in verhouding tot ieders totale gezinsinkomen en vermogenssituatie (artikel 34, leden 10 en 11);
f) volgens een latere wet (artikel 1, lid 15, van wet 4038/2012, FEK A’ 14) krijgen de onder b) en c) bedoelde werknemers absolute voorrang bij de afhandeling van hun pensioen en de afgifte van de betalingsopdracht, in ieder geval binnen vier maanden nadat zij zijn ontslagen en de desbetreffende bewijsstukken voor de erkenning van het pensioen hebben ingediend, en
g) van de hierboven genoemde beëindiging van loopbaanontwikkeling op het gebied van salariëring of inschaling van de in de arbeidsreserve opgenomen werknemers gedurende dat tijdvak (tot hun ontslag wegens pensionering met volledig ouderdomspensioen), is in de meerderheid van de gevallen, waaronder in dit geval, geen sprake, aangezien de werknemer gezien zijn lange dienstverband bij de overheidsinstantie, de top van de wettelijke salaris- en/of functieschaal die op zijn loopbaan van toepassing is, reeds heeft bereikt?
2) Vormt een regeling als die van artikel 34, lid 1, onder e), van wet 4024/2011, die de werknemer geheel of gedeeltelijk de vergoeding ontzegt die artikel 8, onder b), van wet 3198/1955 bij ontslag toekent wanneer is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van een volledig ouderdomspensioen, en 40 % bedraagt van de ontslagvergoeding die geldt voor de op vrijwillige basis verzekerde werknemers (voor zover het publieke instanties betreft die een nutskarakter hebben of door de Staat worden gesubsidieerd, zoals de onderhavige privaatrechtelijke rechtspersoon, bedraagt deze echter ten hoogste 15 000 EUR), omdat deze vergoeding wordt verrekend met de tijdens de opname in de arbeidsreserve ontvangen verminderde bezoldiging, een maatregel die passend en noodzakelijk is ter verwezenlijking van het bovengenoemde doel, in de zin van artikel 2, lid 2, onder b), i), en artikel 6, lid 1, onder a), van de richtlijn, in aanmerking genomen dat de werknemer deze lagere vergoeding volgens de geldende arbeidswetgeving hoe dan ook zou ontvangen, ongeacht of hij zelf ontslag nam of werd ontslagen door de instantie waar hij werkte?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: SZW; FIN