C-560/19 Air Nostrum
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 8 oktober 2019 Schriftelijke opmerkingen: 24 november 2019
Trefwoorden : compensatie luchtreizigers
Onderwerp :
- Verordening (EG) nr. 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004;
Feiten:
GT (verzoekster) heeft een vordering ingesteld tegen luchtvaartmaatschappij Air Nostrum. GT verzoekt om financiële compensatie van €600,- omdat zij met meer dan 24 uur vertraging op haar eindbestemming was gearriveerd. Verder vorderde GT een schadevergoeding van €99,65 voor de geleden schade als gevolg van het missen van een nacht hotel in de plaats van bestemming, die GT moest betalen. GT had bij luchtvaartmaatschappij Iberia een vlucht van Alicante naar Chicago geboekt. De vlucht bestond uit twee segmenten: i) Alicante naar Madrid, uitgevoerd door Air Nostrum, en ii) Madrid naar Chicago, uitgevoerd door Iberia. De eerste vlucht (Alicante-Madrid) kwam met vertraging aan in Madrid. Volgens GT bedroeg deze vertraging 1 uur, Air Nostrum stelt dat het 30 minuten was. Als gevolg van die vertraging miste GT de aansluitende vlucht voor het tweede segment. GT werd op een nieuwe vlucht geplaatst en bereikte haar eindbestemming, Chicago, met meer dan 24 uur vertraging.
Overweging:
In casu rijst de vraag of de verplichting tot betaling van de compensatie van artikel 7 van verordening 261/2004 enkel en uitsluitend rust op de maatschappij die de vlucht feitelijk uitvoert of ook kan worden opgelegd aan de maatschappij die de vlucht niet uitvoert, maar wel het ticket verkoopt. Kan een onderneming die zich bezighoudt met het luchtvervoer van passagiers en die het ticket verkoopt, maar de vlucht niet uitvoert, dat wil zeggen niet daadwerkelijk zelf uitvoert, worden geacht onder het begrip ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ te vallen? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, komt de vraag op wie de compensatie moet betalen wanneer bij de uitvoering van eenzelfde vlucht, die een aansluiting omvat, twee of meer luchtvaartmaatschappijen zijn betrokken.
Prejudiciële vragen:
1. Kan een onderneming die zich bezighoudt met het luchtvervoer van passagiers en die het ticket verkoopt, maar de vlucht niet uitvoert, dat wil zeggen niet daadwerkelijk zelf uitvoert, geacht worden onder het begrip ‚luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ te vallen?
2. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, bestaat dan het recht op compensatie van passagiers uit hoofde van artikel 7 van verordening [(EG) nr.] 261/2004 wanneer een vlucht is onderverdeeld in verschillende segmenten en er zich ten gevolge van een lichte vertraging (van minder dan drie uur) in een van de segmenten een grote vertraging (van meer dan drie uur) voordoet bij het bereiken van de eindbestemming omdat de passagier een aansluiting heeft gemist? Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord en de verschillende segmenten worden uitgevoerd door afzonderlijke vervoerders, is de vervoerder die het segment heeft uitgevoerd waarop zich een lichte vertraging (van minder dan drie uur) heeft voorgedaan, die evenwel tot gevolg heeft gehad dat de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist en daardoor met grote vertraging (van meer dan drie uur) op de eindbestemming is aangekomen, dan verplicht om de financiële compensatie van artikel 7 van verordening [(EG) nr.] 261/2004 te betalen?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-559/16; C-402/07 en C-432/07; C-581/10 en C-629/10; C-11/11;
Specifiek beleidsterrein: IenW