C-710/21 IEF Service  

Contentverzamelaar

C-710/21 IEF Service  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    14 maart 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    28 april 2022

Trefwoorden : insolventieprocedure, werknemers, socialezekerheidsbijdrage

Onderwerp :

-           Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever

-           Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels

Feiten:

Verzoeker werkt sinds 01-07-2017 als hoofd strategische bedrijfsontwikkeling bij de in Graz gevestigde insolvent verklaarde onderneming. Verzoekers werkgever biedt zijn diensten ook in Duitsland aan en heeft daar behalve een zelfstandig verkoopmedewerker geen andere medewerkers in dienst. Volgens zijn arbeidsovereenkomst bevinden zich het centrum van belangen van verzoekers werkzaamheden en de plaats waar hij zijn arbeid gewoonlijk verricht, in Oostenrijk. Hij geeft leiding aan twee afdelingen en is verantwoordelijk voor de medewerkers van het kantoor in Graz. Daadwerkelijk werkte verzoeker afwisselend telkens een week op het kantoor in Graz en een week thuis in Duitsland, waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft. Het werk dat verzoeker vanuit huis verricht, verschilt niet wezenlijk van zijn werkzaamheden op de zetel van de onderneming. Verzoeker beschikt over een verklaring krachtens artikel 13, lid 1, onder a), van verordening 883/2004 (A1-verklaring) volgens welke de Duitse wetgeving op hem van toepassing is. Bij beschikking van 04-06-2019 van de rechtbank waar de insolventieprocedure aanhangig is, is een saneringsprocedure zonder eigen beheer met betrekking tot het vermogen van de werkgever ingeleid. Verzoeker vordert betaling van een insolventie-uitkering voor de tot de inleiding van de saneringsprocedure achterstallige loonaanspraken. In richtlijn 2008/94/EG is volgens verzoeker bepaald dat de vraag welk waarborgfonds bevoegd is, alleen op basis van het aanvullende criterium van de plaats waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht, moet worden beantwoord indien de werkgever meerdere vestigingen in verschillende lidstaten heeft. De schuldenaar heeft geen andere vestiging in een andere lidstaat, zodat het waarborgfonds bevoegd is van de lidstaat waar de zetel van de onderneming zich bevindt en de insolventieprocedure is ingeleid. Derhalve zouden de zetel in Oostenrijk en de overeengekomen plaats waar verzoeker zijn arbeid verricht, in Oostenrijk, beslissend zijn.

Overweging:

In de onderhavige zaak, waarin verzoeker evenveel tijd in Oostenrijk en in Duitsland werkt, maar aan de Duitse socialezekerheidswetgeving onderworpen is, rijst allereerst de vraag of artikel 9 van richtlijn 2008/94/EG inzake grensoverschrijdende gevallen überhaupt van toepassing is. Volgens de verwijzende rechter hangt dit ervan af of het aanbieden van de diensten van de onderneming, de vastgestelde tewerkstelling van een zelfstandig verkoopmedewerker en de omstandigheid dat verzoeker regelmatig in Duitsland van huis uit werkt, als aanknopingspunten volstaan om te kunnen veronderstellen dat de werkgever in Duitsland „duurzaam economisch aanwezig” is. Indien dit het geval is, dient te worden bepaald in welke staat hij de arbeid „gewoonlijk” in de zin van artikel 9, lid 1, van richtlijn 2008/94/EG heeft verricht om op basis daarvan vast te kunnen stellen welk nationale waarborgfonds bevoegd is. In een situatie als de onderhavige zou het uiteindelijk denkbaar zijn dat de plaats waar een werknemer zoals verzoeker zijn arbeid gewoonlijk verricht, in beide lidstaten ligt en dat het aan hem is om te kiezen op welk van de twee betrokken waarborgfondsen hij volgens het rangordebeginsel een beroep wenst te doen. Een dergelijke uitkomst is volgens de verwijzende rechter in strijd met het in de overweging 6 van richtlijn 2008/94/EG genoemde doel van de richtlijn om uitdrukkelijk vast te stellen welk waarborgfonds voor werknemers in grensoverschrijdende gevallen bevoegd is.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 9, lid 1, van richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever aldus worden uitgelegd dat een onderneming in de zin van dit artikel reeds activiteiten op het grondgebied van ten minste twee lidstaten verricht, wanneer zij haar diensten in een andere lidstaat aanbiedt, voor dat doel een zelfstandig verkoopmedewerker aldaar tewerkstelt en een op de zetel van de onderneming werkzame werknemer in de regel om de andere week in die lidstaat van huis uit werkt?

2. Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet artikel 9, lid 1, van richtlijn 2008/94/EG aldus worden uitgelegd dat een werknemer van een dergelijke onderneming die in de tweede lidstaat woont en aldaar verplicht is om socialeverzekeringsbijdragen af te dragen, maar die afwisselend een week in de lidstaat werkt waar de werkgever zijn zetel heeft en een week in de lidstaat waar hij woont en aan de sociale verzekering is onderworpen, zijn arbeid „gewoonlijk” in beide lidstaten verricht in de zin van dat artikel?

3. Ingeval de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet artikel 9, lid 1, van richtlijn 2008/94/EG aldus worden uitgelegd dat voor het honoreren van de onvervulde aanspraken van een werknemer die zijn arbeid gewoonlijk in twee lidstaten verricht of verrichtte,

a) het waarborgfonds bevoegd is van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de werknemer in het kader van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (sociale verzekering) is onderworpen, wanneer de waarborgfondsen overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 2008/94/EG in beide lidstaten zo zijn opgezet dat de werkgeversbijdragen voor de financiering van het waarborgfonds als deel van de verplichte socialezekerheidsbijdragen dienen te worden betaald, of 

b) het waarborgfonds van de andere lidstaat, waar de insolvente onderneming haar zetel heeft, bevoegd is, of

c) de waarborgfondsen van beide lidstaten bevoegd zijn, zodat de werknemer bij het indienen van zijn aanvraag kan kiezen op welk fonds hij een beroep wenst te doen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-292/14), (C-198/98), (C-310/07), (C-477/09), (C-527/16), 

Specifiek beleidsterrein: SZW