C-763/19 - C-765/1 D.S. e.a.

Contentverzamelaar

C-763/19 - C-765/1 D.S. e.a.

Gevoegde Prejudiciële hofzaken       

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     23 december 2019
Schriftelijke opmerkingen:                     9 februari 2020

Trefwoorden : onafhankelijkheid rechters, benoeming rechters,

Onderwerp :

•          Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)

•          Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)

•          Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest)

 

Feiten:

Elk van de onderhavige gevoegde zaken betreffen feiten waarin de rechter in de tweede aanleg het hoger beroep van verzoekers tegen de beslissing van de rechter in de eerste aanleg heeft verworpen. De hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken in Polen (SN) heeft de beslissing van de rechter in tweede aanleg vernietigd en de zaak naar de rechterlijke instantie terugverwezen met het oog op een hernieuwde behandeling en een uitspraak over de kosten van de cassatieprocedure. 

 

Overweging:

Naar aanleiding van de hernieuwde behandeling zijn bij de verwijzende rechter twijfels gerezen over de vraag of de rechtsprekende formatie van de SN die zich over deze zaak heeft uitgesproken, kan worden aangemerkt als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en, indien dat niet het geval is, of de door deze rechterlijke instantie gegeven beslissing een beslissing in rechte is. Deze twijfels vloeien voort uit het feit dat de rechtsprekende formatie van de SN onder meer bestond uit rechters die zijn benoemd tot rechter van de civiele kamer van de SN als gevolg van een selectieprocedure die is ingeleid bij een mededeling van de president van Polen die op 24-05-2018 is uitgevaardigd zonder te zijn medeondertekend door de voorzitter van de Raad van Ministers. Deze selectieprocedure stond onder leiding van het nationale orgaan dat belast is met het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties (KRS), die de Poolse president bij besluit nr. 330/18 van 28-08-2018 om benoeming van deze rechters heeft verzocht. Dit besluit is door de andere deelnemers aan de selectieprocedure aangevochten bij de hoogste bestuursrechter in Polen welke bij beslissing van 27-09-2018 de tenuitvoerlegging ervan bij wijze van bewarende maatregel heeft opgeschort. Niettemin hebben deze rechters op 10-10-2018 hun benoemingsbrieven van de Poolse president ontvangen. Deze benoeming van rechters heeft bij verschillende rechterlijke instanties en vertegenwoordigers van de rechtsleer twijfels doen rijzen. Voornamelijk omdat de wijze waarop het KRS is samengesteld en functioneert niet van de wetgevende en uitvoerende macht onafhankelijk is. De rechters die hierdoor zijn gekozen voldoen daarom ook niet aan de vereisten van rechterlijke onafhankelijkheid als bedoeld in artikel 47 van het Handvest. Voor het geval dat het Hof van oordeel is dat een rechter die op de in de vraag geschetste wijze is benoemd, niet kan worden aangemerkt als behorend tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de zin van het Unierecht, vraagt de verwijzende rechter zich af wat de gevolgen zijn van de rechtsprekende activiteit van personen wier benoeming voorwerp van betwisting is, en met name of de beslissingen van deze personen rechterlijke beslissingen zijn.

 

Prejudiciële vragen:

1) Moeten de bepalingen van artikel 19, lid 1, tweede alinea, artikel 2, artikel 4, lid 3, en artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat een persoon die in het ambt van rechter is benoemd onder kennelijke schending van de regels van de lidstaat inzake de benoeming van rechters, geen onafhankelijk rechter in de zin van het Unierecht is, met name wanneer deze persoon tot rechter is benoemd op voordracht van een orgaan dat geen waarborgen inzake zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de uitvoerende en de wetgevende macht en inzake zijn onpartijdigheid biedt, er sprake is van een systematische uitsluiting van rechterlijke toetsing van de wettigheid van de benoemingsprocedure en de betrokken person tot rechter is benoemd hoewel het besluit van het nationale orgaan [Krajowa Rada Sądownictwa (nationale raad voor de rechtspraak, Polen)] betreffende het verzoek om benoeming van deze persoon tot rechter vooraf is aangevochten bij de bevoegde nationale rechterlijke instantie [Naczelny Sąd Administracyjny (hoogste bestuursrechter, Polen)], de tenuitvoerlegging van dit besluit in overeenstemming met het nationale recht is opgeschort en de procedure voor de bevoegde nationale rechterlijke instantie (Naczelny Sąd Administracyjny) niet is beëindigd voordat de benoemingsbrief is betekend - en een rechterlijke instantie die onder meer bestaat uit personen die in de hierboven beschreven omstandigheden zijn benoemd derhalve niet kan worden aangemerkt als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de zin van het Unierecht?

2) Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: moeten artikel 19, lid 1, tweede alinea, artikel 2, artikel 4, lid 3, en artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat een beslissing van een rechter en rechterlijke instantie van laatste aanleg, ingesteld zoals beschreven in punt 1, in rechte geen beslissing (een non-existente beslissing) in de zin van het Unierecht is en de beoordeling dienaangaande kan worden verricht door een gewone rechterlijke instantie die voldoet aan de Unierechtelijke eisen inzake rechterlijke instanties?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Chronopost en La Poste/UFEX e.a., (C-341/06 P en C-342/06 P)

Specifiek beleidsterrein: JenV