C-840/24 VG Wort
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 21 februari 2025 Schriftelijke opmerkingen: 7 april 2025
Trefwoorden: auteursrecht, collectief beheer
Onderwerp: - Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij: artikel 5, lid 2, onder b); - Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom: artikel 6, lid 1; - Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt: artikel 11, lid 4 en artikel 12, lid 4.
Feiten: Verzoekende partij ‘TL’ is een auteur van wetenschappelijke werken, en maakt naast zijn eigen aanspraken ook aanspraken als gesubrogeerde in de rechten van auteur ‘OS’, die voornamelijk reisgidsen schrijft. Verwerende partij is een beheerorganisatie voor de gemeenschappelijke exploitatie van auteursrechten. TL heeft met zowel OS als met verwerende partij een beheersovereenkomst gesloten. In de statuten van de beheerorganisatie staat dat er subsidie wordt verleend aan het ontwikkelingsfonds voor wetenschap (‘FFW’), dat is een vennootschap waarvan verwerende partij enig aandeelhouder is. TL stelt dat de beheerorganisatie haar inkomsten niet had mogen delen met de vennootschap, waardoor het aandeel van zowel TL als OS in de inkomsten verminderd is.
Overweging: Op grond van een Duitse regeling moeten beheerorganisaties cultureel belangrijke werken en diensten bevorderen. Dit voorschrift beperkt de kring van ontvangers van subsidie niet tot rechthebbenden. De verwijzende rechter vraagt zich af of dit nationaal voorschrift verenigbaar is met verschillende bepalingen uit richtlijn 2014/26. Daarnaast bepaalt artikel 12, lid 4 van de richtlijn dat een collectieve beheerorganisatie die sociale, culturele en educatieve diensten verleent gefinancierd uit inhoudingen op de rechteninkomsten, deze diensten moet leveren op grond van billijke criteria. De verwijzende rechter vraagt zich af, in het geval dat deze diensten alleen mogen worden geleverd aan rechthebbenden, of deze diensten enkel worden verleend wanneer er een ‘actueel recht’ op vergoeding is of ook wanneer de ontvanger houder is van op dat moment niet te vergoeden auteursrechten.
Prejudiciële vragen: 1. Is het verenigbaar met artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG, artikel 6, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2006/115/EG alsook met artikel 11, lid 4, en artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/26/EU, dat een collectieve beheerorganisatie op grond van een nationaal voorschrift cultureel belangrijke werken moet bevorderen en dit tot gevolg heeft dat ook ontvangers die (in ieder geval nog) niet tot de kring van rechthebbenden behoren, in aanmerking komen voor de subsidie?
2. Voor het geval dat sociale, culturele of educatieve diensten als bedoeld in artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/26/EU slechts aan rechthebbenden mogen worden verleend: mogen dergelijke diensten enkel worden verleend wanneer de ontvanger van deze diensten een actueel recht op vergoeding heeft, of volstaat het dat hij houder is van momenteel niet te vergoeden auteursrechten of naburige rechten? Is voor de toelaatbaarheid van dergelijke diensten vereist dat er een beheersovereenkomst met de collectieve beheerorganisatie bestaat?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-277/10
Specifiek beleidsterrein: JenV