C-94/14 Flight Refund

Contentverzamelaar

C-94/14 Flight Refund

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   15 april 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   1 mei 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   1 juni 2014
Trefwoorden: EEX; Europese betalingsbevelprocedure ; Verdrag van Montreal

Onderwerp
- Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Montreal, 28 mei 1999)
- Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;
- Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure

Verzoekster is een in het VK gevestigde onderneming die zich heeft gespecialiseerd in de invordering van compensatiebedragen voor door vertraging benadeelde luchtvaartpassagiers. Zij leidt (na door een cessieovereenkomst rechten te hebben gekregen) bij een HON notaris een Europese betalingsbevelprocedure in voor een bedrag van € 600 tegen (de in DUI gevestigde) verweerster Lufthansa ter compensatie van een vertraging van meer dan drie uur. De notaris geeft het bevel af zonder enige controle uit te oefenen. Verweerster antwoordt dat zij niet de door verzoekster bedoelde vervoerder was. De vraag in deze zaak is welke rechterlijke instantie (territoriaal en materieel) bevoegd is. De HON op grond van het Verdrag van Montreal? Volgens het HON BRv moet een van de partijen dan in HON gevestigd zijn. Er is evenmin duidelijkheid over de plaats van het schadebrengende feit. De door verzoekster genoemde vlucht is volgens verweerster een verbinding in de VS waarvan United Airlines de exploitant is.

De notaris wendt zich dan ook tot de Kúria (verwijzende HON rechter) die de volgende vragen voorlegt aan het HvJEU:
1. Kan een op artikel 19 van het Verdrag van Montreal gebaseerde vordering tot compensatie geldend worden gemaakt in het kader van de Europese betalingsbevelprocedure?
2. Worden in het kader van een op artikel 19 van het Verdrag van Montreal gebaseerde vordering tot compensatie de bevoegdheid van de – met een nationaal gerecht gelijkgestelde – notaris die Europese betalingsbevelen mag uitvaardigen en – zodra de procedure na het verweer van de verweerder een contentieuze procedure is geworden – de rechterlijke bevoegdheid vastgesteld op basis van de bevoegdheidsregels van verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (hierna: „verordening nr. 1896/2006”), verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „verordening nr. 44/2001”), en/of het op 28 mei 1999 te Montreal afgesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (hierna: „Verdrag van Montreal”)? Hoe verhouden deze verschillende rechtsregels zich tot elkaar?
3. Ingeval de bevoegdheidsregels van het Verdrag van Montreal voorrang hebben, kan de eiser dan – ook wanneer er voor het overige geen aanknopingspunt bestaat – zijn vordering naar eigen keuze geldend maken voor een gerecht van een verdragsluitende partij, of kan hij dit enkel voor een gerecht dat territoriaal bevoegd is krachtens de procedureregels van de lidstaat waartoe het behoort? Welke uitlegging dient voorts te worden gegeven aan de optionele bevoegdheidsregel van het Verdrag van Montreal die verwijst naar het gerecht van de plaats waar zich de vestiging van de vervoerder bevindt via welke vestiging de overeenkomst is gesloten?
4. Kan een Europees betalingsbevel dat in strijd met het doel van de verordening of door een materieel onbevoegde instantie is uitgevaardigd, ambtshalve worden heroverwogen? Of moet de naar aanleiding van verweer ingeleide contentieuze procedure in geval van onbevoegdheid ambtshalve of op verzoek worden beëindigd?
5. Voor zover de Hongaarse gerechten bevoegd zijn om de contentieuze procedure te behandelen, moeten de regels van het nationale procesrecht dan in overeenstemming met het Unierecht en het Verdrag van Montreal aldus worden uitgelegd dat zij noodzakelijkerwijs minstens één gerecht aanwijzen dat, zelfs wanneer geen enkel ander aanknopingspunt bestaat, verplicht is om de ingevolge verweer ingeleide contentieuze zaak ten gronde af te doen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-344/04  IATA et ELFAA; C-204/08 Rehder; C-581/10 en C-629/10 Nelson e.a.
Specifiek beleidsterrein: IenM, mede VenJ

Gerelateerde documenten