C-99/15 Liffers
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 24 april 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 10 mei 2015 Schriftelijke opmerkingen: 10 juni 2015 Trefwoorden: intellectuele eigendom (film); vergoeding morele schade Onderwerp Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten
Verzoeker Christian Liffers (DUI nationaliteit, regisseur, scenarioschrijver en producent) heeft een film geproduceerd: zes persoonlijke, intieme verhalen over verschillende inwoners van Havana (Cuba) die allen homoseksueel of transseksueel zijn. De film gebruikt muzikale werken en poëzie en toont de families, woonomstandigheden en werkzaamheden van de personages. De film is vertoond op diverse filmfestivals en is bekroond met verscheidene prijzen. Verweerster „Producciones Mandarina, S.L.” heeft een audiovisuele documentaire gemaakt over kinderprostitutie in Cuba die een beeld schetst van deze aanstootgevende, strafbare en illegale activiteit door middel van opnamen met een verborgen camera. Dit werk bevat een aantal fragmenten uit het werk van Liffers zonder dat hem hiervoor toestemming was gevraagd. Het programma is uitgezonden door het SPA televisiekanaal Telecinco, eigenaar van „Gestevisión Telecinco, S.A. (medeverweerster). Verzoeker spant een zaak aan wegens inbreuk op zijn intellectuele eigendomsrechten en eist schadevergoeding. In eerste instantie wordt hij in het gelijk gesteld, maar verweersters gaan in hoger beroep en daar wordt zijn vordering voor wat de morele schade betreft afgewezen. De zaak ligt nu voor in cassatie. Verzoeker hanteert voor de berekening van de schade door schending het criterium van de hypothetische licentievergoeding. De tarieven voor een licentie worden in SPA vastgesteld door ‘Egeda’ (de SPA Buma/Stemra). De morele schade begroot hij op een forfaitair bedrag, waarbij hij rekening houdt met onder meer het onderwerp van de documentaire waarin de fragmenten zijn gebruikt, het kijkcijfer en het gebrek aan respect voor de morele rechten van eiser. In cassatie gaat het alleen over de ‘morele schade’. Daarvoor hebben verweersters in hoger beroep aangevoerd dat deze vordering niet verenigbaar met de keuze van eiser in eerste instantie voor de hypothetische licentievergoeding als basis voor de schadevergoeding. Vergoeding zou alleen zijn toegestaan op grond van de SPA IE-wet (omzetting artikel 13, lid 1, onder a) van RL 2004/48). Daarnaast ontkennen zij morele schade. Verzoeker vraagt een principe-uitspraak die bevestigt dat de vergoeding van morele schade losstaat van het feit of de benadeelde, in het geval van inbreuk op zijn IE-rechten, kiest voor het ene dan wel het andere criterium voor vergoeding van de materiële schade (volgens de SPA regeling). Hij is het niet eens met de door de beroepsrechter gegeven uitleg van de SPA regeling. Als deze uitlegging zou worden aanvaard, betekent dit dat de SPA regeling zou afwijken van die in andere EULS, zoals DUI, ITA, of POL, waar de wetgeving de vergoeding van morele schade wel toestaat, ook wanneer is gekozen voor het criterium van de hypothetische licentievergoeding. De verwijzende SPA rechter (Tribunal Supremo) deelt verzoekers twijfel over de juistheid van de SPA regeling en stelt de volgende vraag: “Moet artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat de benadeelde die vergoeding van de materiële schade wegens inbreuk op zijn intellectuele-eigendomsrechten vordert op basis van het bedrag van de royalty’s of vergoedingen die hem verschuldigd waren geweest als de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken, niet tevens vergoeding van de toegebrachte morele schade kan vorderen?” Specifiek beleidsterrein: VenJ, mede OCW