Signaleringsfiche C-662/22, C-667/22, C-664/22, C-666/22
Arresten van het Hof van Justitie van 30 mei 2024 in de zaken C-662/22 & C-667/22 (Airbnb Ireland & Amazon Services); C-664/22 & C-666/22 (Google Ireland & Vacation Rentals Ireland)
Betrokken departementen: EZ
Sleutelwoorden Vrij verrichten van diensten – Dienstverleners van de informatiemaatschappij – Verplichting tot inschrijving in het register van aanbieders van communicatiediensten – Verplichting tot verstrekking van informatie over de structuur en de organisatie – Verplichting tot betaling van een financiële bijdrage – Richtlijn 2000/31/EG – Gecoördineerd gebied – Beginsel van toezicht in de lidstaat van herkomst – Afwijkingen – Begrip ‚maatregelen die worden genomen ten aanzien van een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij’ – Verordening (EU) 2019/1150
Beleidsrelevantie Het Hof van Justitie (hierna: Hof) gaat in deze zaak in op de aard van de maatregelen die lidstaten mogen nemen jegens verrichters van diensten van de informatiemaatschappij (zoals Airbnb, Google en Amazon) die in een andere lidstaat zijn gevestigd, voor zover die maatregelen zien op de toegang tot of de uitoefening van deze diensten. Niet-vestigingslidstaten mogen enkel extra verplichtingen opleggen aan diensten van de informatiemaatschappij voor zover dit specifieke, jegens één dienstverlener gerichte maatregelen zijn. Deze maatregelen moeten eveneens voldoen aan de andere voorwaarden van artikel 3, lid 4 van Richtlijn 2000/31/EG.
In lijn met eerdere rechtspraak concludeert het Hof dat niet-vestigingslidstaten geen maatregelen kunnen nemen die van toepassing zijn op een algemeen geformuleerde categorie van verrichters van diensten van de informatiemaatschappij. Wetgevingsmaatregelen die zonder meer van toepassing zijn op verrichters van diensten van de informatiemaatschappij gevestigd in andere lidstaten, zijn dus niet geoorloofd, voor zover zij zien op de toegang tot of de uitvoering van deze diensten.
De uitkomst van het arrest is relevant voor de vormgeving van (toekomstige) regelgeving met betrekking tot verrichters van diensten van de informatiemaatschappij die in andere lidstaten zijn gevestigd en in Nederland hun diensten verrichten.
Samenvatting In Italië zijn aanbieders van onlinebemiddelingsdiensten en zoekmachines sinds 2020 en 2021 verplicht om zich in te schrijven in een register (ROC) dat wordt beheerd door een Italiaanse autoriteit (AGCOM). In dit verband zijn zij verplicht om AGCOM periodiek een document over hun economische situatie te sturen en een reeks gegevens verstrekken. Bovendien zijn genoemde dienstverleners verplicht om AGCOM een financiële bijdrage betalen. Er zijn sancties voorzien in het geval dat deze verplichtingen niet worden nagekomen. Volgens Italië zijn deze verplichtingen vooral in het leven geroepen om uitvoering te geven aan de zogenoemde Platform-to-business verordening (Verordening 2019/1150). Airbnb, Google, Amazon en Vacation Rentals (allen gevestigd in Ierland of Luxemburg) verzoeken de Italiaanse bestuursrechter om de regelgeving die bovengenoemde verplichtingen aan hen oplegt nietig te verklaren wegens strijd met het vrij verrichten van diensten (Artikel 56 VWEU) en met verschillende richtlijnen, met name Richtlijn 2000/31/EG en Richtlijn 2006/123/EG (Dienstenrichtlijn). Hierop heeft de Italiaanse bestuursrechter vragen gesteld aan het Hof.
Het Hof onderstreept allereerst dat de Richtlijn elektronische handel en de Dienstenrichtlijn specifiek invulling geven aan het vrij dienstenverkeer uit Artikel 56 VWEU. De Italiaanse maatregelen moeten daarom primair getoetst worden aan deze Richtlijnen. Bovendien is de Dienstenrichtlijn volgens artikel 3, lid 1 ervan niet van toepassing indien er strijd bestaat met een andere Unierechtelijke bepaling die betrekking heeft op specifieke aspecten van de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit. In dit geval regelt artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG specifieke aspecten van de toegang tot of de uitoefening van een dienst van de informatiemaatschappij. Omdat dit artikel fungeert als een lex specialis op de Dienstenrichtlijn, onderzoekt het Hof de verenigbaarheid van de Italiaanse maatregelen allereerst met artikel 3 van de Richtlijn 2000/31/EG.
Vervolgens zet het Hof de belangrijkste elementen van artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG uiteen. De Richtlijn elektronische handel maakt een onderscheid tussen de bevoegdheden van de vestigingslidstaat en de bevoegdheden van andere lidstaten waar dezelfde dienstverlener actief is. Deze verdeling vindt zijn weerslag in artikel 3 van de Richtlijn. Artikel 3, lid 1, bepaalt namelijk dat dienstverleners zich in beginsel enkel dienen te houden aan de wetgeving van de vestigingslidstaat voor wat betreft de toegang tot en de uitoefening van een dienst van de informatiemaatschappij. De Richtlijn spreekt in dat kader van een ‘gecoördineerd gebied’, zoals verder gedefinieerd in artikel 2, onderdeel h. De vestigingslidstaat moet erop toezien dat de dienstverlener zich aan zijn geldende wet- en regelgeving houdt, ook wanneer de dienstverlener activiteiten verricht in andere lidstaten. Afwijking van de hiervoor genoemde uitgangspunten is voor een niet-vestigingslidstaat slechts mogelijk als voldaan is aan de vereisten uit artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/31/EG.
Voor wat betreft de voorliggende Italiaanse maatregelen concludeert het Hof dat zij zien op de uitoefening van een dienst van de informatiemaatschappij. Zij vallen daarom binnen het gecoördineerde gebied, waardoor het geschetste mechanisme uit Artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG van toepassing is. Aangezien de dienstverleners in deze zaak allemaal in andere lidstaten dan Italië gevestigd zijn, mag Italië aan hen slechts de genoemde verplichtingen opleggen indien dat in overeenstemming is met de vereisten van artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/31/EG. Eén van die vereisten is dat maatregelen worden genomen ‘ten aanzien van een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij’. Algemene maatregelen die zien op een categorie diensten van de informatiemaatschappij vallen hier volgens het Hof niet onder. Onder voorbehoud van het oordeel van de nationale rechter, concludeert het Hof dat de Italiaanse verplichtingen algemeen van strekking zijn. Los van de eis dat maatregelen zich moeten richten tot één specifieke dienstverlener, moeten maatregelen onder artikel 3, lid 4 ook proportioneel zijn en noodzakelijk voor één van de in artikel 3, lid 4, onderdeel a, van Richtlijn 2000/31/EG opgenomen doelstellingen van algemeen belang: openbare orde; volksgezondheid; openbare veiligheid of consumentenbescherming. Italië streefde met de maatregelen met name om Verordening 2019/1150 tot uitvoering te brengen. Er bestaat volgens het Hof echter geen verband tussen het doel van Verordening 2019/1150 en de - limitatief opgesomde - doelstellingen van algemeen belang uit artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/31/EG.
Concluderend oordeelt het Hof dus dat de Italiaanse verplichtingen aan diensten van de informatiemaatschappij die in andere lidstaten gevestigd zijn niet in lijn zijn met artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG. Om die reden komt het Hof niet toe aan een toets aan artikel 56 VWEU of de Dienstenrichtlijn.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten Het arrest heeft geen directe gevolgen voor Nederland. Voor zover bekend is er geen Nederlandse wetgeving met een vergelijkbare registratieplicht met betrekking tot de toegang of uitoefening voor diensten van de informatiemaatschappij waarvan de dienstverlener in een andere lidstaat dan Nederland is gevestigd. Ook breder heeft Nederland op het moment van schrijven geen wetgeving die binnen het gecoördineerde gebied van Richtlijn 2000/31/EG valt. Wel is het arrest relevant voor toekomstige voornemens voor dit type wettelijke voorschriften.
Voorstel voor behandeling De ICER-H zendt dit fiche met het arrest ter kennisneming aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.
WOO gronden Het fiche bevat geen informatie die niet openbaar zou mogen worden gemaakt