Harmonisatie

Harmonisatie

Op deze pagina:

Inleiding

Op grond van het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal zijn alle belemmeringen tussen de lidstaten verboden, tenzij deze belemmeringen gerechtvaardigd kunnen worden op grond van publieke belangen. Deze publieke belangen kunnen echter ook worden erkend in gemeenschappelijke regels op EU-niveau. Door het gelijktrekken van de nationale wetgeving op EU-niveau worden deze publieke belangen in alle EU-lidstaten op dezelfde wijze erkend en is er geen sprake meer van belemmeringen. Een belangrijkste rechtsgrondslag voor het gelijktrekken van nationale maatregelen is artikel 114 EU-Werkingsverdrag.

Kenmerken van artikel 114 EU-Werkingsverdrag

Restbevoegdheid

Artikel 114, lid 1, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de EU maatregelen kan vaststellen die bijdragen aan de totstandkoming van de interne markt (artikel 26 EU-Werkingsverdrag), tenzij in de EU-Verdragen anders is bepaald. Met de zinsnede 'tenzij in de Verdragen anders is bepaald' wordt benadrukt dat artikel 114 EU-Werkingsverdrag een restbevoegdheid is. Indien er een specifiekere rechtsgrondslag in de EU-Verdragen aanwezig is, is artikel 114 EU-Werkingsverdrag niet van toepassing.

Specifiekere rechtsgrondslagen zijn onder meer artikel 46 (nadere regels werknemers), artikel 48 (sociale zekerheid migrerende werknemers), artikel 50 (nadere regels vestigingsvrijheid), artikel 53 (regels toegang en uitoefening werkzaamheden), artikel 59 (nadere regels dienstenverkeer) en artikel 62 EU-Werkingsverdrag. Ook bestaan er specifiekere rechtsgrondslagen buiten het kader van de internemarkt-bepalingen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan artikel 169 EU-Werkingsverdrag (consumentenrecht) en artikel 192 EU-Werkingsverdrag (milieurecht)

Bij de keuze tussen de algemene rechtsgrondslag van artikel 114 EU-Werkingsverdrag en specifiekere rechtsgrondslagen kijkt het EU-Hof met name naar de doelstelling van de maatregel. Het doel van artikel 114 EU-Werkingsverdrag is om stapsgewijs de voorwaarden voor het functioneren en de werking van de interne markt te verbeteren (C-376/98, Duitsland tegen Parlement en Commissie). Indien een EU-maatregel meerdere doelstellingen nastreeft, moet volgens het EU-Hof worden gekeken naar de hoofddoelstelling van de maatregel (zie C-300/89, Commissie tegen Raad).  

Toepasselijkheid

Artikel 114 EU-Werkingsverdrag mag slechts worden gebruikt wanneer het gaat om de aanpassing van reeds bestaande nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. De EU heeft niet de bevoegdheid om nieuwe rechten te creëren die geen verband houden met bestaande of verwachte nationale wetgeving (C-436/03, Parlement tegen Raad en C-58/08, Vodafone). Indien de EU wel rechten zou kunnen creëren die het nationale recht van de lidstaten niet kent, zou er geen sprake meer zijn van harmonisatie.

De vaststelling van harmonisatiewetgeving is alleen geoorloofd wanneer sprake is van verschillen in nationale wetgeving. Tevens moet er een gevaar bestaan dat die verschillen een merkbare verstoring van de concurrentievoorwaarden veroorzaken of in stand houden, of die verschillen het vrij verkeer binnen de EU dreigen te belemmeren (C-350/92, Spanje tegen Raad).

De EU-wetgever hoeft niet te wachten totdat zich daadwerkelijk verstoringen of belemmeringen voordoen, maar mag ook anticiperen op toekomstige verstoringen of belemmeringen. In de zaak C-376/98, Duitsland tegen Raad en Europees Parlement oordeelde het EU-Hof dat wel sprake moet zijn van een reële dreiging op verstoring en/of belemmering en deze verstoring en/of belemmering moet ook merkbaar zijn.

Uitzonderingen

Artikel 114, lid 2, EU-Werkingsverdrag geeft een aantal beleidsterreinen waarop de EU niet bevoegd is om harmonisatiewetgeving op grond van artikel 114 vast te stellen. Het gaat om fiscale bepalingen, de bepalingen inzake het vrije verkeer van personen en de bepalingen inzake de rechten en belangen van werknemers.

Vormen van harmonisatie

Volledige harmonisatie

Binnen de EU zijn verschillende methodes gebruikt om te harmoniseren. De beleidsvrijheid die lidstaten behouden bij de vaststelling van nationale wetgeving is afhankelijk van de harmonisatiemethode. De EU-wetgever kan bijvoorbeeld kiezen voor volledige/uitputtende harmonisatie. Bij volledige/uitputtende harmonisatie moeten lidstaten de EU-regels implementeren, mogen zij geen afwijkingen toestaan en hebben de lidstaten geen beleidsvrijheid meer om nationale wetgeving vast te stellen.

Minimumharmonisatie

Daarnaast kan een EU-maatregel minimumharmonisatie voorschrijven. In de EU-maatregel wordt een basisnorm neergelegd. De bescherming op nationaal niveau mag niet minder zijn dan de basisnorm voorschrijft. De lidstaten behouden echter wel de vrijheid om strengere normen in hun nationale recht vast te stellen. In EU-wetgeving, waarin minimumharmonisatie is voorgeschreven, kan een vrijverkeersclausule zijn opgenomen. Een vrijverkeersclausule houdt in dat burgers uit andere EU-lidstaten in een lidstaat slechts de basisnorm hoeven na te leven, ook al gelden er strengere normen voor eigen onderdanen van die lidstaat.

Harmonisatie van grensoverschrijdende situaties

Naast volledige harmonisatie en minimumharmonisatie wordt bij de vaststelling van harmonisatiewetgeving ook gebruik gemaakt van andere technieken. Een EU-maatregel kan bijvoorbeeld bepalen dat de harmonisatie alleen betrekking heeft op grensoverschrijdende situaties. Daardoor blijven de lidstaten bevoegd om het recht vast te stellen in interne situaties (zie voor een voorbeeld richtlijn 2003/33, waarin het verbod voor sponsoring van evenementen die tabaksproducten aanprijzen alleen geldt bij evenementen waar meer dan één lidstaat bij betrokken is).

Wederzijdse erkenning

Het beginsel van wederzijdse erkenning wordt door het EU-Hof in haar rechtspraak erkend (C-120/78, Cassis de Dijon, C-340/89, Vlassopoulou). Wederzijdse erkenning in het vrij verkeer van goederen houdt in dat de lidstaat van ontvangst rekening moet houden met het feit dat het geïmporteerde goed al voldoet aan de regelgeving van de lidstaat van herkomst. De regelgeving van de lidstaat van herkomst wordt geacht voldoende bescherming van publieke belangen te bieden. EU-lidstaten moeten elkaar dus vertrouwen dat ieders nationale recht bepaalde belangen beschermt.

Deze wijze van harmonisatie is alleen mogelijk bij voldoende vertrouwen tussen de lidstaten. Indien na onderzoek blijkt dat een land van herkomst bepaalde belangen niet beschermt, dan mag een lidstaat van ontvangst alsnog geheel of gedeeltelijk zijn nationale recht opleggen.

Optionele harmonisatie

Bij optionele harmonisatie wordt in een EU-maatregel een geharmoniseerde norm vastgesteld. Fabrikanten zijn verplicht om te voldoen aan deze geharmoniseerde norm wanneer zij hun product willen exporteren naar een andere EU-lidstaat. Bij het op de markt brengen van hun product op de markt van hun eigen lidstaat hebben fabrikanten echter een keuze. De fabrikanten kunnen ervoor kiezen om de EU-geharmoniseerde norm toe te passen, maar zij kunnen ook besluiten de norm uit het nationale recht toe te passen.

Afwijken van harmonisatiewetgeving

Onder bepaalde omstandigheden mogen de lidstaten afwijken van geharmoniseerde wetgeving die op artikel 114, lid 1, EU-Werkingsverdrag is vastgesteld. Artikel 114, lid 4, EU-Werkingsverdrag maakt het mogelijk dat lidstaten hun bestaande nationale wetgeving kunnen blijven handhaven na de totstandkoming van een EU-maatregel op grond van artikel 114 EU-Werkingsverdrag. De handhaving van deze nationale wetgeving moet wel gerechtvaardigd worden door gewichtige eisen als bedoeld in artikel 36 EU-Werkingsverdrag. Ook kan een lidstaat de nationale wetgeving handhaven wanneer dit noodzakelijk is vanwege de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu. De EU-lidstaat moet de Europese Commissie op de hoogte stellen van de nationale bepalingen en de redenen voor de handhaving van deze bepalingen.

Daarnaast kan een EU-lidstaat op grond van artikel 114, lid 5, EU-Werkingsverdrag nationale maatregelen vaststellen na de totstandkoming van een harmonisatiemaatregel. Deze nationale maatregelen moeten gebaseerd zijn op nieuwe wetenschappelijke gegevens die verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu. Tevens moeten de maatregelen worden getroffen vanwege een specifiek probleem dat zich na de vaststelling van de harmonisatiemaatregel in de lidstaat heeft voorgedaan. De lidstaat die gebruik wil maken van artikel 114, lid 5, EU-Werkingsverdrag stelt de Europese Commissie op de hoogte van de voorgenomen bepalingen en de redenen voor het vaststellen van deze bepalingen.

De Europese Commissie kan besluiten tot goedkeuring of afwijziging van de handhaving van bestaande maatregelen of het vaststellen van nieuwe maatregelen. Het besluit moet binnen zes maanden aan de lidstaat bekend worden gemaakt. Indien het complexe karakter van de aangelegenheid zulks rechtvaardigt en er geen gevaar bestaat voor de menselijke gezondheid, kan de Europese Commissie deze termijn met ten hoogste zes maanden verlengen (artikel 114, lid 6, EU-Werkingsverdrag). Als de Europese Commissie niet binnen de termijn een besluit neemt, kan de lidstaat ervan uitgaan dat de handhaving van bestaande maatregelen of de vaststelling van nieuwe maatregelen is goedgekeurd.