Op deze pagina:
Artikel 45, lid 2, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen werknemers uit verschillende lidstaten verboden is. Daarbij kan er sprake zijn van directe of indirecte discriminatie. Het EU-Hof toetst nationale maatregelen ook steeds vaker aan het belemmeringenverbod.
Bij directe discriminatie gaat het om gevallen van zogenoemde "formele" of "openlijke" discriminatie op grond van de nationaliteit. De nationaliteit is het onderscheidingscriterium in de nationale wetgeving. Directe discriminatie komt nog zelden voor (zie echter C-474/12, Schiebel). Lidstaten weten dat discriminatie op grond van de nationaliteit op het eerste gezicht al onrechtmatig is. Er geldt ook een zware bewijslast om directe discriminatie te kunnen rechtvaardigen (C-155/09, Commissie tegen Griekenland).
Bepalingen over arbeidsvoorwaarden, waarin discriminerende voorwaarden worden vastgesteld of toegestaan ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten, zijn van rechtswege nietig.
Naar boven
Indirecte discriminatie, ook wel "verkapte" discriminatie genoemd, houdt in dat formeel gezien geen onderscheid wordt gemaakt op grond van de nationaliteit, maar dat een bepaalde voorwaarde moeilijker te vervullen is voor buitenlandse werknemers dan binnenlandse werknemers. In de zaak C-237/94, O'Flynn oordeelde het EU-Hof dat een maatregel als indirect discriminerend wordt beschouwd wanneer zij naar haar aard buitenlandse werknemers eerder kan treffen dan binnenlandse werknemers en derhalve de buitenlandse werknemer meer in het bijzonder dreigt te benadelen. Er hoeft niet aangetoond te worden dat de maatregel een groter percentage buitenlandse werknemers benadeelt dan binnenlandse werknemers.
Enkele voorbeelden van indirecte discriminatie zijn: woonplaatsvereisten (C-299/01, Commissie tegen Luxemburg), kwalificatievereisten (C-171/02, Commissie tegen Portugal) en taalvereisten (C-202/11, Las).
In de praktijk toetst het EU-Hof steeds vaker aan het belemmeringenverbod. Volgens vaste rechtspraak is sprake van een belemmering van het vrij verkeer van werknemers wanneer een nationale maatregel, ook indien hij zonder discriminatie op grond van nationaliteit wordt toegepast, de uitoefening door een onderdaan van een lidstaat van deze door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid kan belemmeren of minder aantrekkelijk maken (C-285/01, Burbaud).
Belemmeringen die worden veroorzaakt door nationale wetgeving zijn niet het gevolg van de behoefte van nationale overheden om hun eigen markt te beschermen. Vaak zijn deze belemmeringen het gevolg van overheidsregulering van publieke doeleinden.