Asielzoeker mag na overname van andere lidstaat door verantwoordelijke lidstaat worden teruggestuurd naar veilig derde land

Contentverzamelaar

Asielzoeker mag na overname van andere lidstaat door verantwoordelijke lidstaat worden teruggestuurd naar veilig derde land

De EU-verordening voor de behandeling van asielverzoeken staat toe dat een asielzoeker naar een veilig derde land wordt teruggestuurd. Deze mogelijkheid staat open voor de lidstaat waar een asielverzoek is ingediend en voor de lidstaat die eigenlijk verantwoordelijk is. Dat antwoordt het EU-Hof op vragen van een Hongaarse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof in de zaak C-695/15 PPU, Mirza.

Deze zaak gaat over een Pakistaan die het Hongaarse grondgebied illegaal is binnengekomen vanuit Servië en vervolgens in Hongarije een eerste verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Tijdens de procedure heeft hij het land echter verlaten, waardoor de autoriteiten de behandeling van het verzoek beëindigd hebben.

Vervolgens is hij aangehouden in Tsjechië. De Tsjechische autoriteiten hebben Hongarije verzocht de betrokkene terug te nemen, met welk verzoek Hongarije heeft ingestemd. Mirza heeft daarop in Hongarije een tweede verzoek om internationale bescherming ingediend.

Dit verzoek is door de Hongaarse autoriteiten niet-ontvankelijk verklaard op basis van het feit dat Servië voor de verzoeker als veilig derde land kon worden aangemerkt.

Mirza heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarop de Hongaarse rechter aan het EU-Hof van Justitie vragen heeft gesteld over welke lidstaat het concept veilig derde land mag toepassen. De vragen gaan niet over de status van Servië als veilig derde land, noch over de voorwaarden voor toepassing van dit concept.

Het EU-Hof beslist dat Hongarije, ook na terugname van Mirza, een beroep kan doen op het concept veilig derde land. Het EU-Hof benadrukt in zijn antwoord dat de Dublin III-verordening deze mogelijkheid op geen enkele wijze in de tijd beperkt. Iedere lidstaat behoudt immers het recht een verzoeker terug te sturen naar een veilig derde land. Dit recht komt dan ook toe aan iedere betrokken lidstaat. De in de verordening opgelegde verplichting tot afronding van de behandeling van het verzoek (artikel 18, lid 2, Dublin III-verordening) verandert dit standpunt niet, aldus het EU-Hof. Voor het terugzenden naar een veilig derde land moet de lidstaat wel de garanties uit de Procedurerichtlijn in acht nemen.

Verder stelt het EU-Hof vast dat de Dublin III-verordening de verantwoordelijke lidstaat niet verplicht om de overdragende staat te informeren over diens regelingen of praktijk rond het terugzenden van verzoekers naar veilige derde landen. Het uitblijven van een dergelijke verplichting doet volgens het EU-Hof ook geen afbreuk aan het recht van de verzoeker om beroep in te stellen tegen het overdrachtsbesluit, noch aan zijn recht om beroep in te stellen tegen de beslissing op zijn asielverzoek.

Ten slotte is het EU-Hof van mening dat de verplichting onder de Dublin III-verordening tot afronding van de behandeling van het verzoek niet vereist dat een eerdere procedure wordt hervat in de stand waar die geëindigd was. Dit houdt in dat een lidstaat die een asielzoeker terugneemt, het verzoek nog altijd niet-ontvankelijk mag verklaren. Het feit dat een asielverzoek in een eerdere procedure niet meteen niet-ontvankelijk is verklaard, heeft dus geen gevolgen voor de behandeling van het nieuwe verzoek, na terugname.