België mag niet eenzijdig zijn socialezekerheidsstelsel toepassen op gedetacheerde werknemers
Nieuwsbericht | 24-07-2018
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 11 juli 2018 in zaak C-356/15, Commissie tegen België.
Het arrest heeft betrekking op socialezekerheidsregelingen voor in andere lidstaten gedetacheerde werknemers. Op Europees niveau wordt dit onderwerp geregeld door verordening nr. 883/2004, verordening nr. 987/2009 en besluit nr. A1 van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Deze verordeningen bepalen dat werknemers die gedetacheerd zijn in een andere lidstaat, in beginsel vallen onder het sociale zekerheidsstelsel van de lidstaat waarin de werkgever gevestigd is. Het socialezekerheidsorgaan van deze lidstaat geeft een A1-verklaring af aan het orgaan van de lidstaat waarnaar de werknemer gedetacheerd is (hierna: ontvangende lidstaat). Hieruit blijkt dat de werknemer onderworpen is aan de sociale zekerheid van deze eerste lidstaat.
De Commissie is een inbreukprocedure gestart tegen België omdat zij van mening is dat een Belgische regeling die uitwerking geeft aan deze regelgeving, in strijd is met het Unierecht..
Europese regelgeving
Artikel 12, lid 1 van verordening nr. 883/2004 bepaalt dat op de gedetacheerde werknemer de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar de werkgever van de gedetacheerde persoon normaliter zijn werkzaamheden verricht. De autoriteiten van deze lidstaat verstrekken aan de gedetacheerde werknemer een A1-verklaring waaruit moet blijken dat de werknemer in die lidstaat is verzekerd. Artikel 5, lid 1 van verordening nr. 987/2009 bepaalt dat de documenten die door een orgaan van een lidstaat zijn afgegeven voor de toepassing van de hiervoor genoemde verordeningen in principe bindend zijn voor de organen van de andere lidstaten zolang zij niet door de lidstaat waar zij zijn afgegeven, zijn ingetrokken of ongeldig verklaard. Artikel 76, lid 6 van verordening nr. 883/2004 omvat een dialoog- en bemiddelingsprocedure. Deze houdt in dat het orgaan van de bevoegde lidstaat of van de lidstaat van de woonplaats van de betrokkene contact opneemt met het orgaan van de betrokken lidstaat als zich moeilijkheden voordoen over de uitleg en toepassing van de verordening. Als er binnen een redelijke termijn geen oplossing wordt gevonden, kunnen de betrokken autoriteiten verwijzen naar de administratieve commissie.
Belgische regeling
Op grond van artikel 23 en 24 van de Belgische Programmawet kunnen de Belgische autoriteiten unilateraal en zonder de dialoog- en bemiddelingsprocedure van de verordening, bepalen dat een A1-verklaring ongeldig is wanneer deze frauduleus tot stand is gekomen. Het gevolg hiervan is dat de gedetacheerde werknemer onder het Belgische socialezekerheidsstelsel komt te vallen. Volgens de EU-Commissie voldoet België met deze regeling niet aan de verplichtingen die volgen uit de verordeningen.
Oordeel van het EU-Hof
Het doel van verordening nr. 883/2004 is volgens het EU-Hof met name dat de betrokkenen enkel en alleen aan één socialezekerheidsregeling zijn onderworpen en dat hiermee verwarring door samenloop van verschillende nationale regelingen wordt voorkomen. Echter, op grond van artikelen 23 en 24 van de Belgische programmawet kunnen de autoriteiten een werknemer eenzijdig onderwerpen aan de Belgische socialezekerheidswetgeving. Op die manier kan een werknemer gelijktijdig onderworpen worden aan de socialezekerheidsregeling van meer dan één lidstaat. Dit zou indruisen tegen het beginsel van loyale samenwerking dat geldt tussen lidstaten, wanneer de Belgische autoriteiten stellen dat zij niet gebonden worden door de gegevens uit de A1-verklaring die reeds door de lidstaat waar de werknemer woonachtig is, is afgegeven. Verder is het EU-Hof van oordeel dat een dergelijke regeling strijdig is met het beginsel dat werknemers in loondienst slechts bij één socialezekerheidsregeling zijn aangesloten. Ook druist de regeling in tegen het rechtszekerheidsbeginsel wat vereist dat de regels duidelijk en nauwkeurig zijn en dat de effecten ervan voorzienbaar zijn.
Vervolgens legt het EU-Hof uit dat de regeling ook ingaat tegen de dialoog- en bemiddelingsprocedure. Het EU-Hof heeft in zijn arrest van 6 februari 2018, EU:C:2018:63, C-359/16, vastgesteld dat in het geval dat de ontvangende lidstaat fraude constateert, de ontvangende lidstaat zich tot het orgaan zal wenden dat de A1-verklaring heeft afgegeven. De ontvangende lidstaat zal daartoe concrete gegevens verstrekken die deze bewering onderbouwen. Dit tweede orgaan is dan verplicht om op grond van het beginsel van loyale samenwerking opnieuw te onderzoeken of de verklaring terecht is afgegeven. Indien deze heroverweging niet binnen een redelijke termijn wordt uitgevoerd, kunnen de gegevens worden gebruikt om een gerechtelijke procedure te starten in de ontvangende lidstaat. De rechter kan in deze procedure bepalen dat de personen aansprakelijk worden gesteld die misbruik hebben gemaakt van de A1-verklaring voor gedetacheerde werknemers. Deze personen dienen wel over de mogelijkheid te beschikken om de gegevens waarop deze procedure is gebaseerd te weerleggen. De Belgische programmawet bevat geen verplichting om deze dialoog- en bemiddelingsprocedure op te starten en voldoet daarom niet aan deze voorwaarden, aldus het EU-Hof.
Het EU-Hof concludeert dat België door het vaststellen van artikelen 23 en 24 van de programmawet zijn verplichtingen krachtens de EU-regelgeving niet is nagekomen.
Meer info: