Berekening BPM op import tweedehands auto’s in strijd met EU-recht
Nieuwsbericht | 05-03-2012
Op grond van het verbod op discriminerende belastingen (artikel 110 EU-Werkingsverdrag) mogen ingevoerde auto’s niet zwaarder worden belast dan soortgelijke auto’s die zich al in Nederland bevinden. In dit geval stelde het bedrijf dat de auto invoerde vanuit Duitsland dat hij meer BPM verschuldigd was dan wanneerde auto uit Nederland afkomstig zou zijn. De verschuldigde BPM wordt berekend door middel van een berekening van de waardedaling van de gebruikte auto. Voor het vaststellen van de waardedaling moet worden uitgegaan van de prijs waarvoor de autodealer de auto (in nieuwe staat) heeft aangekocht (inkoopwaarde). Het gaat niet om de echte inkoopwaarde, maar om een fictieve. Deze komt neer op de catalogusprijs verminderd met bepaalde factoren die een weergave zijn van de veronderstelde handelsmarge van de dealer. Het autobedrijf was het daar niet mee eens. Naar zijn mening moet voor berekening van de afschrijving van die soortgelijke auto in nieuwe staat als beginwaarde niet de prijs worden genomen waarvoor de autodealer de auto heeft ingekocht maar waarvoor hij deze heeft verkocht (aan de eerste gebruiker). De berekening van de BPM heffing valt daardoor lager uit. De Hoge Raad stelt het bedrijf in het gelijk. De aankoopprijs van de tweedehands auto is in het algemeen niet gelijk aan de inkoopprijs van de handelaar die de referentieauto in nieuwe staat heeft verkocht.
Persbericht rechtspraak.nl Tekst van de volledige uitspraak