C-154/17

Contentverzamelaar

C-154/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   18 mei 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       04 juni 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   04 juli 2017

Trefwoorden: btw; bijzondere regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen enz.

Onderwerp: - richtlijn 94/5/EG van de Raad van 14 februari 1994 tot aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG – Bijzondere regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten;

- richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Verzoekster, btw-plichtig, verstrekt leningen aan (niet btw-plichtige) particulieren met als onderpand voorwerpen vervaardigd uit edelmetalen. De goederen worden meteen na inname geclassificeerd en goederen die in geval van niet-aflossing geschikt zijn voor (door)verkoop aan andere handelaren worden afgezonderd. Verzoekster draagt btw af over het verschil tussen aan- en verkoopprijs van de edelmetalen voorwerpen waarbij de prijs enkel wordt bepaald door de hoeveelheid edelmetaal. Het zijn voorwerpen die vaak beschadigd zijn (bestek) of niet opnieuw te gebruiken zonder bewerking (gouden gebitsonderdelen). De te verkopen goederen worden naar soort edelmetaal verpakt in één pakket met één pakbon. Daaruit zou blijken dat het niet om de goederen als zodanig maar om het edelmetaal(gehalte) gaat.

Bij een controlebezoek door de belastingdienst (verweerster) oordeelde deze dat de doorverkochte edelmetalen voorwerpen ‘afval’ en geen gebruikte goederen betrof zodat artikel 138 van de LET btw-wet niet van toepassing is, een regeling van toepassing op transacties met gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten (= de uitvoering van de artikelen 4 a, 35, 311 en 313 van RL 2006/112). Verzoekster krijgt 25-05-2015 een naheffing opgelegd. Zij start een zaak tot nietigverklaring van het besluit maar wordt tot hoger beroep (14-11-2016) in het ongelijk gesteld. In cassatie stelt verzoekster dat verweerster artikel 138 van de btw-wet onjuist heeft toegepast door te stellen dat die regeling alleen voor ‘verkoop in het klein’ geldt en dat zij een onjuiste definitie van het begrip ‘koper’ heeft gegeven. Artikel 138 stelt volgens haar geen beperkingen aan de handelingen die de koper nadien met de goederen kan verrichten. Zij heeft bovendien gewezen op haar hoofdactiviteit: het verstrekken van leningen, niet de handel van in onderpand gegeven voorwerpen. Verweerster wijst op enge uitleg van artikel 138, het is immers een uitzondering. De bijzondere regeling zou van toepassing zijn geweest indien verzoekster voorwerpen van edelmetaal had geleverd die nadien in dezelfde vorm konden worden hergebruikt. In het onderhavige geval waren de verkochte voorwerpen daarentegen bestemd voor verwerking van het edelmetaal.

De verwijzende LET (cassatie)rechter stelt vast dat de bijzondere regeling is ingevoerd bij RL 94/5. Hij is van mening dat goederen die zuiver worden beschouwd als voorwerpen waaruit men de edelmetalen of edelstenen wil terugwinnen niet onder het begrip “gebruikte goederen” in de zin van artikel 311.1, punt 1 van RL 2006/112, maar onder het in diezelfde bepaling genoemde begrip “edele metalen of edelstenen”. De EULS wordt in dit verband geen discretionaire bevoegdheid verleend, aangezien dat zou indruisen tegen de betekenis van die bepaling. Hij twijfelt echter over de juiste uitleg van het artikel en legt dan ook de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1. Moet artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat onder het begrip “gebruikte goederen” ook door de handelaar verkregen gebruikte voorwerpen vallen die edelmetalen of edelstenen bevatten (zoals in het onderhavige geval) en hoofdzakelijk worden doorverkocht met het oog op terugwinning van die edelmetalen of edelstenen?
2. Zo ja, is het ter bepaling van de werkingssfeer van de bijzondere regeling van belang dat de handelaar weet dat de latere koper voornemens is de edelmetalen of de edelstenen terug te winnen die de gebruikte voorwerpen bevatten, of zijn de objectieve kenmerken van de transactie (hoeveelheid voorwerpen, juridische status van de andere contractpartij, enz.) doorslaggevend?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN