C-535/24 Svilosa

Contentverzamelaar

C-535/24 Svilosa

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    1 oktober 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    17 november 2024

Trefwoorden: btw, naheffingsaanslag, diensten

Onderwerp:  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 24, lid 1 en artikel 26, lid 1, onder b).

Feiten:
Verzoekende partij is ‘Svilosa’ een handelsonderneming voornamelijk actief als holding. Na een belastingcontrole is gebleken dat de boekhouding van de onderneming niet op orde was. Er was volgens Svilosa een overbruggingsfinanciering gesloten met een stichting, waarbij er door de kredietgever werd ingezet op het bijeenbrengen van middelen om een evenement te organiseren (voor kinderen die slachtoffer zijn van oorlog en geweld). Uit de boekhoudkundige gegevens en overgelegde bankafschriften bleek na controle echter dat de bewuste stichting in werkelijkheid middelen had ontvangen, die niet op haar rekening werden gestort, maar werden betaald aan personen die de artiesten voor het evenement hadden moeten inhuren. De betalingen werden voor rekening van de stichting gedaan en het evenement heeft niet plaatsgevonden. De belastingdienst heeft een naheffingsbeschikking ingeleid.

Overweging:
De verwijzende rechter wil uitleg van de begrippen ‘dienst’ en het ‘om niet verrichten van diensten’, in de zin van artikelen 24 en 26 van richtlijn 2006/112. Het is namelijk de vraag hoe de verrichte handelingen door Svilosa gekwalificeerd moeten worden. De verwijzende rechter gaat er bij het definiëren van het verrichten van een dienst van uit dat de instemming (of aanvaarding) vereist is van de persoon aan wie de dienst wordt verricht. De door verzoekende partij verrichte handelingen in verband met de inning van de vordering van de stichting zijn volgens de verwijzende rechter niet het resultaat van een volmacht of opdracht die aan de onderneming voor deze werkzaamheden is verstrekt. De redenen voor de verrichte handelingen zijn het niet-optreden van de stichting ten opzichte van haar schuldenaren en de noodzaak dat de aan haar verstrekte lening plus rente wordt terugbetaald. Hierbij stelt de verwijzende rechter dat er geen sprake is van een wederzijdse rechtshandeling in de klassieke zin tussen Sviloa en de stichting. 

Prejudiciële vraag:
Omvat het begrip „dienst” in de zin van artikel 24, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde of de uitdrukking „het om niet verrichten van diensten” in de zin van artikel [26], lid 1, onder b), van de richtlijn, rechtshandelingen of feitelijke handelingen die zonder een opdracht of volmacht zijn verricht door een voor de doeleinden van het gemeenschappelijke btw-stelsel geregistreerde persoon en waarmee rechtstreeks gestreefd wordt naar de inning van een vordering ten gunste van een derde persoon en indirect naar de voldoening van de schuldvordering van de handelendegeregistreerde persoon op de persoon in wiens rechtstreeks belang de betrokken handelingen zijn verricht?  

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-494/12 Dixon Retail

Specifiek beleidsterrein: Fin-fiscaal

Gerelateerde documenten