EU-Hof: de lidstaat waar werk wordt verricht door langdurig gedetacheerde derdelander-werknemers mag een verblijfsvergunning verplicht stellen

Contentverzamelaar

EU-Hof: de lidstaat waar werk wordt verricht door langdurig gedetacheerde derdelander-werknemers mag een verblijfsvergunning verplicht stellen

De leges voor de afgifte van een dergelijke verblijfsvergunning mogen niet buitensporig of onredelijk hoog zijn en moeten ongeveer overeenkomen met de administratieve kosten van de behandeling van een aanvraag om zo’n vergunning. Dat is het antwoord van het EU-Hof op prejudiciële vragen van een Nederlandse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 20 juni 2024 in de zaak C-450/22, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Achtergrond

Een Slowaakse onderneming heeft Oekraïense werknemers gedetacheerd bij een Nederlandse onderneming om werkzaamheden uit te voeren in de haven van Rotterdam. De Oekraïners beschikken over tijdelijke verblijfsvergunningen die door de Slowaakse autoriteiten zijn afgegeven. Volgens de Nederlandse wet moeten de Oekraïners ook een Nederlandse verblijfsvergunning krijgen na het verstrijken van een periode van 90 dagen. Daarnaast worden leges geheven voor elke vergunningsaanvraag. De Nederlandse rechter vraagt zich af of de Nederlandse wetgeving in overeenstemming is met het vrij verkeer van diensten (artikel 56 EU-Werkingsverdrag).

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat het vrij verkeer van diensten zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die in eerstbedoelde lidstaat diensten verricht voor een duur van meer dan drie maanden, verplicht is om in de ontvangende lidstaat een verblijfsvergunning te verkrijgen voor elke derdelander-werknemer die zij daar wil detacheren. Want zo kan de rechtszekerheid voor deze werknemers worden vergroot.

Verder stelt het EU-Hof vast dat de hiervoor door Nederland verlangde leges hoger zijn dan die voor de afgifte van een verblijfsvergunning aan een Unieburger. Leges mogen echter niet buitensporig of onredelijk hoog zijn en moeten ongeveer overeenkomen met de administratieve kosten van de behandeling van een aanvraag om een dergelijke vergunning. De Nederlandse rechter dient dat na te gaan.

Meer informatie: