EU-Hof: een aanbeveling is een aanbeveling (maar soms niet)
Nieuwsbericht | 22-02-2018
Het gaat om het arrest van de Grote Kamer van het EU-Hof van 20 februari 2018, in de zaak C-16/16 P, België tegen de Commissie.
Het draait in deze zaak om de aanbeveling van de Europese Commissie betreffende beginselen ter bescherming van consumenten en gebruikers van onlinegokdiensten en ter voorkoming van onlinegokken door minderjarigen.
Aanbevelingen zijn niet verbindend ( artikel 288, vijfde alinea, EU-Werkingsverdrag). Tegen aanbevelingen staat geen beroep bij het EU-Hof open ( artikel 263, eerste alinea, EU-Werkingsverdrag).
Eerder had het EU-Gerecht een door België ingesteld beroep tegen deze aanbeveling niet-ontvankelijk verklaard omdat deze aanbeveling geen bindende rechtsgevolgen tot stand brengt en dat ook niet beoogt, zodat daartegen geen beroep kan worden ingesteld in de zin van artikel 263 VWEU.
Tegen deze uitspraak heeft België hoger beroep ingesteld. Eerder heeft het ECER melding gemaakt van de conclusie van advocaat-generaal (AG) Bobek in dit hoger beroep. De AG adviseerde het EU-Hof om voor de toetsing van aanbevelingen de toegang tot de rechterlijke instanties van de Unie te verruimen. Hij deed dat onder verwijzing naar de ontwikkeling van verschillende instrumenten van zachte wetgeving (“soft law”) binnen het EU-recht.
Het Hof volgt het advies van de AG niet op. Het Hof overweegt dat artikel 288 VWEU aanbevelingen in een afzonderlijke categorie van handelingen van de Unie indeelt. Door uitdrukkelijk te bepalen dat zij ‘niet verbindend’ zijn, heeft deze bepaling de instellingen een bevoegdheid heeft willen toekennen om impulsen te geven en om te overtuigen, die verschilt van de bevoegdheid om bindende handelingen vast te stellen. Handelingen die geen bindende rechtsgevolgen tot stand brengen, zoals gewone aanbevelingen ‘ontsnappen’ aan het rechterlijk toezicht zoals bedoeld in artikel 263 VWEU. Dat is de hoofdregel. Bij wijze van uitzondering is een aanbeveling toch vatbaar voor beroep, indien deze vanwege de inhoud ervan geen echte aanbeveling is, aldus het EU-Hof.
Het Hof houdt daarmee, anders dan door AG Bobek voorgesteld, vast aan het vereiste dat een handeling bindende rechtsgevolgen moet hebben wil deze voor rechterlijke toetsing in aanmerking komen. Om vast te stellen of de bestreden handeling bindende rechtsgevolgen in het leven roept, moet worden gekeken naar de inhoud van die handeling en moeten die gevolgen worden beoordeeld aan de hand van objectieve criteria. Het gaat dan met name om de inhoud van die handeling, waarbij zo nodig rekening kan worden gehouden met de context waarin de handeling is vastgesteld en met de bevoegdheden van de instelling die de handeling heeft vastgesteld.
In deze uitspraak bekrachtigt het EU-Hof de eerdere vaststelling van het EU-Gerecht dat de aanbeveling online gokdiensten geen bindende rechtsgevolgen heeft.
Het Hof gaat tenslotte niet nader in op het verzoek van de AG om belangrijke noodzakelijke verduidelijkingen te geven over de verplichting van de lidstaten tot loyale samenwerking met betrekking tot aanbevelingen, het verbod om vooruit te lopen op het eventuele toekomstige wetgevingsproces op Unieniveau, en verduidelijking van de verplichting voor nationale rechters om met aanbevelingen rekening te houden.
Meer info:
AG: EU-aanbeveling online gokdiensten moet door rechter getoetst kunnen worden (ECER 18 december 2017)