EU-Hof: geen uitkering voor economisch niet-actieven uit andere lidstaten

Contentverzamelaar

EU-Hof: geen uitkering voor economisch niet-actieven uit andere lidstaten

Economisch niet-actieve burgers van de Unie die zich naar een andere lidstaat begeven met als enig doel daar sociale bijstand te ontvangen, mogen worden uitgesloten van bepaalde sociale uitkeringen. Dat heeft het EU-Hof bepaald op vragen van een Duitse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 11 november in de zaak C-333/13, Elisabeta Dano, Florin Dano tegen Jobcenter Leipzig

In Duitsland zijn vreemdelingen die het nationale grondgebied binnenkomen om sociale bijstand te ontvangen of die alleen een verblijfsrecht hebben voor het zoeken naar werk, uitgesloten van de basisvoorziening („Grundsicherung”), die er met name toe strekt het levensonderhoud van de uitkeringsgerechtigden te verzekeren.

Bij het Sozialgericht Leipzig (Duitsland) is een geding aanhangig gemaakt van twee Roemeense onderdanen, E. Dano en haar zoon Florin, tegen Jobcenter Leipzig, dat heeft geweigerd hun de uitkeringen van de basisvoorziening toe te kennen. Dano is Duitsland niet binnengekomen om er werk te zoeken en hoewel zij uitkeringen van de basisvoorziening aanvraagt die zijn voorbehouden aan werkzoekenden, blijkt uit het dossier dat zij geen werk zoekt. Zij bezit geen beroepskwalificaties en heeft tot nog toe noch in Duitsland noch in Roemenië een beroepsactiviteit uitgeoefend. Zij en haar zoon leven sinds november 2010 in Duitsland waar zij bij een zus van Dano wonen, die voor hun onderhoud zorgt. Dano ontvangt voor haar zoon 184 EUR kinderbijslag en een onderhoudsvoorschot van 133 EUR per maand. Deze uitkeringen staan in deze procedure niet ter discussie.

In antwoord op de prejudiciële vragen van het Sozialgericht Leipzig oordeelt het Hof dat onderdanen van andere lidstaten voor het recht op bepaalde sociale uitkeringen (zoals de Duitse uitkeringen van de basisvoorziening) op grond van verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels er alleen aanspraak op kunnen maken gelijk te worden behandeld als een onderdaan van het gastland, indien hun verblijf op het grondgebied van het gastland voldoet aan de voorwaarden van richtlijn 2004/38 betreffende het Unieburgerschap.

In dit verband brengt het Hof in herinnering dat het gastland volgens de richtlijn niet verplicht is een recht op sociale bijstand toe te kennen gedurende de eerste drie maanden van verblijf.

Bij een verblijf van langer dan drie maanden maar korter dan vijf jaar (zoals in deze procedure het geval is) stelt de richtlijn als voorwaarde voor het verblijfsrecht met name dat economisch niet-actieve personen over voldoende eigen bestaansmiddelen beschikken. De richtlijn beoogt zo te voorkomen dat economisch niet-actieve burgers van de Unie gebruik maken van het voorzieningenstelsel van het gastland om hun bestaansmiddelen te financieren. Een lidstaat moet dus de mogelijkheid hebben om de toekenning van sociale uitkeringen te weigeren aan economisch niet-actieve burgers van de Unie die hun recht van vrij verkeer uitoefenen met als enig doel sociale bijstand van een andere lidstaat te ontvangen hoewel zij niet over voldoende bestaansmiddelen beschikken om aanspraak te maken op een verblijfsrecht; in dit verband moet elk individueel geval worden onderzocht zonder rekening te houden met de aangevraagde sociale uitkeringen.

In die omstandigheden oordeelt het Hof dat richtlijn 2004/38 betreffende het Unieburgerschap en verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels toestaan dat onderdanen van andere lidstaten die geen verblijfsrecht genieten krachtens richtlijn 2004/38, zijn uitgesloten van het recht op bepaalde „bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties”, terwijl deze prestaties wel worden toegekend aan de onderdanen van het gastland die zich in dezelfde situatie bevinden.

Ten slotte beantwoordt het Hof de vraag of een lidstaat op grond van het EU-Handvest van de grondrechten verplicht is een bijstandsuitkering toe te kennen of een bedrag om te kunnen terugkeren naar het land van herkomst. Het Hof stelt voorop dat verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels niet de voorwaarden regelt voor de toekenning van de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties. Omdat deze bevoegdheid toekomt aan de nationale wetgever, is die wetgever tevens bevoegd om de omvang van de door dit soort prestaties gewaarborgde sociale bescherming te bepalen. Bij het vaststellen van de voorwaarden voor en de omvang van de toekenning van de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties geven de lidstaten bijgevolg geen uitvoering aan het Unierecht, zodat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geen toepassing vindt.

Ten aanzien van Dano en haar zoon merkt het Hof op dat zij niet over voldoende bestaansmiddelen beschikken, zodat zij in Duitsland geen aanspraak kunnen maken op een verblijfsrecht krachtens de richtlijn betreffende het Unieburgerschap. Daarom kunnen zij zich niet beroepen op het beginsel van non-discriminatie dat is vervat in richtlijn 2004/38 en in verordening 883/2004.

Update: Lees hier de brief van 26 november 2014 van de minister van SZW  over dit arrest.