EU-Hof: kosten verkeerspolitie zijn geen infrastructuurkosten en mogen niet worden inbegrepen in tolgelden
Nieuwsbericht | 29-10-2020
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 28 oktober 2020 in de zaak C-321/19, Bondsrepublik Deutschland .
Achtergrond
BY en CZ hebben tot en met 2015 een Poolse onderneming gehad die onder meer in Duitsland wegtransport uitvoerde. Voor dat gebruik hebben BY en CZ een bedrag van 12 430 EUR aan tolgelden betaald. Omdat BY en CZ vinden dat dit bedrag te hoog is, hebben zij een deel teruggevorderd bij de bestuursrechter te Keulen. Deze bestuursrechter heeft de vordering echter afgewezen.
Tegen dat vonnis hebben BY en CZ hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. BY en CZ betogen dat de kostenberekening op basis waarvan de toltarieven die zij hebben moeten betalen is vastgesteld in strijd met het EU-recht en heeft geleid tot te hoge tarieven. De verwijzende rechter twijfelt hoe hij het EU-recht moet uitleggen en legt een aantal vragen aan het EU-Hof voor.
EU-Hof
Met zijn vragen wil de verwijzende rechter weten of het feit dat de kosten van de verkeerspolitie in de berekening van de tolgelden zijn opgenomen, een schending oplevert van het EU-recht. In het bijzonder wil hij weten of die opname in strijd is met de EU-richtlijn betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen ( richtlijn 1999/62/EG ) (hierna: de richtlijn).
Het EU-Hof oordeelt dat de richtlijn de lidstaten die op het trans-Europese wegennet tolgelden instellen of handhaven, een nauwkeurige en onvoorwaardelijke verplichting oplegt bij de bepaling van het bedrag. Daarbij mogen de lidstaten volgens de richtlijn uitsluitend rekening houden met de zogenaamde ‘infrastructuurkosten’. Infrastructuurkosten zijn de kosten van de aanleg, de exploitatie, het onderhoud en de uitbreiding van de betrokken infrastructuur. Volgens het EU-Hof kan een particulier zich voor de nationale rechters rechtstreeks op deze verplichting beroepen tegen een lidstaat die deze verplichting niet is nagekomen of de betrokken bepaling waaruit deze verplichting voortvloeit, verkeerd heeft omgezet.
EU-Hof bepaalt dat kosten die verband houden met de verkeerspolitie betrekking hebben op kosten die voortvloeien uit de ‘exploitatie’ van de betrokken infrastructuur. De activiteiten van de politie vallen onder de verantwoordelijkheid van de staat, die daarbij zijn bevoegdheden van openbaar gezag uitoefent en niet optreedt als exploitant van die infrastructuur. Bijgevolg kunnen de kosten van de verkeerspolitie niet worden beschouwd als exploitatiekosten in de zin van de richtlijn. Het is daarbij niet relevant dat de infrastructuurkosten slechts in relatief geringe mate worden overschreden, zo’n 3,8 of 6% vanwege de kosten van de verkeerspolitie, aldus het EU-Hof.