EU-Hof: nationale regeling die bepaalde familieleden automatisch uitsluit van recht op schadeloosstelling wegens aanwezigheid andere familieleden leidt niet tot billijke schadeloosstelling
Contentverzamelaar
EU-Hof: nationale regeling die bepaalde familieleden automatisch uitsluit van recht op schadeloosstelling wegens aanwezigheid andere familieleden leidt niet tot billijke schadeloosstelling
Nieuwsbericht | 15-11-2024
Het gaat om het arrest van 7 november 2024 van het EU-Hof in zaak C-126/23 (Burdene).
Achtergrond
In 2018
veroordeelde een Italiaanse rechtbank een man, dader van de
moord op zijn ex-partner, tot het betalen van een
schadevergoeding aan de familieleden van het slachtoffer.
Aangezien de dader van de moord insolvabel was, betaalde de
Italiaanse staat de schadevergoeding, tegen een lager bedrag
dan aanvankelijk was voorzien, alleen aan de kinderen van
het slachtoffer en haar echtgenoot, van wie zij al enkele
jaren gescheiden was. De Italiaanse
schadevergoedingsregeling voor opzettelijke geweldmisdrijven
bepaalt in dit verband dat de ouders van een overledene
alleen een schadevergoeding kunnen krijgen als er geen
echtgenoot en kinderen zijn en dat broers en zussen alleen
een schadevergoeding kunnen krijgen als er geen ouders zijn.
De ouders, zus en kinderen van het slachtoffer hebben bij de Italiaanse rechtbank een vordering ingesteld tot “billijke en passende” schadevergoeding, waarbij rekening wordt gehouden met de schade die zij als gevolg van de moord hebben geleden.
In deze context vraagt de Italiaanse rechter het EU-Hof of een nationale regeling die de betaling van een schadevergoeding aan bepaalde familieleden van het slachtoffer van een opzettelijk geweldmisdrijf automatisch uitsluit in geval van dood van deze persoon ten gevolge van doodslag, verenigbaar is met de richtlijn van de EU betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (richtlijn 2004/80/EG betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven).
EU-Hof
Het EU-Hof
herinnert er om te beginnen aan dat deze richtlijn de
lidstaten verplicht om een nationale
schadevergoedingsregeling vast te stellen die niet alleen
betrekking heeft op personen die zelf het slachtoffer zijn
geworden van een opzettelijk geweldmisdrijf, als directe
slachtoffers, maar ook op hun naaste familieleden wanneer
deze indirect de gevolgen van dit misdrijf ondervinden, als
indirecte slachtoffers.
Voorts herinnert het EU-Hof eraan dat de betrokken richtlijn elke lidstaat de verplichting oplegt, een regeling inzake schadeloosstelling van slachtoffers van opzettelijke geweldmisdrijven vast te stellen die een billijke en passende schadeloosstelling waarborgt. Hoewel de lidstaten dienaangaande over een beoordelingsmarge beschikken, kunnen zij zich niet beperken tot een zuiver symbolische of kennelijk ontoereikende schadeloosstelling, gelet op de ernst van de gevolgen van het gepleegde misdrijf voor deze slachtoffers.
De bijdrage moet het leed waaraan de slachtoffers zijn blootgesteld op passende wijze compenseren, teneinde bij te dragen tot het herstel van de geleden materiële en immateriële schade. Wanneer de betrokken nationale regeling voorziet in een forfaitaire schadevergoeding, moet de schadevergoedingsschaal bovendien voldoende gedetailleerd zijn om te vermijden dat de voor een bepaald soort geweld voorziene schadevergoeding kennelijk ontoereikend blijkt te zijn.
Het EU-Hof oordeelt dan ook dat een nationale regeling die bepaalde familieleden automatisch uitsluit van het recht op volledige schadeloosstelling louter wegens de aanwezigheid van andere familieleden, zonder rekening te houden met andere overwegingen (zoals onder meer de materiële gevolgen voor die familieleden van de moord op de betrokkene of het feit dat zij ten laste waren van de overledene of met hem samenwoonden), niet kan leiden tot een “billijke en passende” schadeloosstelling.
Meer informatie:
Persbericht
Curia
ECER-dossier:
Strafrechtelijke samenwerking- Rechten van slachtoffers