EU-Hof oordeelt over hoe het EU-rechtelijke vertrouwensbeginsel zich verhoudt tot het nationaalrechtelijke vertrouwensbeginsel

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt over hoe het EU-rechtelijke vertrouwensbeginsel zich verhoudt tot het nationaalrechtelijke vertrouwensbeginsel

Het EU-recht verzet zich niet tegen de toekenning van een schadevergoeding naar nationaal recht wegens schending van het nationaalrechtelijke vertrouwensbeginsel, indien er geen succesvol beroep kan worden gedaan op het EU-rechtelijke vertrouwensbeginsel omdat sprake is van een duidelijke EU-rechtelijke bepaling. Een dergelijke schadevergoeding mag echter niet neerkomen op de toekenning van een met het EU-recht strijdig voordeel, mag niet de begroting van de EU belasten en mag niet leiden tot een verstoring van de mededinging tussen de lidstaten. Dat is het antwoord van het EU-Hof op een vraag van een Nederlandse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 14 juli 2022 in de zaak C-36/21, Sense Visuele Communicatie en Handel.

Achtergrond

Het gaat in deze zaak om een procedure tussen het vleesvarkensbedrijf Sense Visuele Communicatie en Handel (hierna: Sense) en de Nederlandse minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister). Sense is een vennootschap onder firma bestaande uit twee vennoten. Sense heeft over het jaar 2018 een aanvraag ingediend voor toewijzing van betalingsrechten uit de zogenoemde ‘Nationale reserve voor jonge landbouwers’ (hierna: Nationale reserve). Daarnaast heeft Sense voor datzelfde jaar een aanvraag gedaan om uitbetaling van betalingsrechten, een vergroeningsbetaling en een extra betaling voor jonge landbouwers.

Voor toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve en de extra betaling voor jonge landbouwers geldt op grond van artikel 50, lid 2, onder b van verordening 1307/2013 een leeftijdsvereiste. Het moet gaan om een natuurlijk persoon die in het jaar van indiening van de aanvraag niet ouder is dan veertig jaar. Telefonisch en via de mail was door medewerkers van de nationale uitvoeringsautoriteit (RVO) aan één van de vennoten van Sense – ten onrechte – meegedeeld dat Sense voor de betalingsrechten in aanmerking kwam, omdat de andere vennoot over een (klein) deel van 2018 nog 40 jaar was. 

De minister heeft de aanvragen van Sense afgewezen, omdat niet was voldaan aan het leeftijdsvereiste. De als jonge landbouwer opgegeven vennoot van Sense is namelijk 41 geworden in het jaar waarop de aanvragen betrekking hadden. Sense heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister, en na afwijzing daarvan, beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: de verwijzende rechter).

In beroep heeft Sense verzocht om schadevergoeding vanwege de onjuiste mededelingen door medewerkers van de nationale uitvoeringsautoriteit RVO. De verwijzende rechter ziet zich voor de vraag gesteld of het EU-recht ruimte laat voor toekenning van een dergelijke schadevergoeding onder het nationale recht, wegens een schending van het nationale vertrouwensbeginsel. Hij heeft deze vraag voorgelegd aan het EU-Hof.

EU-Hof

Het EU-Hof stelt om te beginnen vast dat de lidstaten bij het ten uitvoer leggen van de bepalingen van verordening 1307/2013 het vertrouwensbeginsel moeten naleven. Een rechtszoekende kan zich echter niet beroepen op het EU-rechtelijke vertrouwensbeginsel of het nationaalrechtelijke vertrouwensbeginsel om een voordeel te krijgen dat in strijd is met een duidelijke EU-rechtelijke bepaling.

Volgens het EU-Hof volgt uit de bewoordingen van artikel 50, lid 2, onder b van verordening 1307/2013 overduidelijk dat de betrokkene op geen enkel tijdstip in het jaar van de eerste aanvraag voor de toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve, de leeftijd van 41 jaar mag bereiken. Die bepaling vormt dus, voor zover het een leeftijdsvereiste stelt, een duidelijke EU-rechtelijke bepaling. Een landbouwer die niet voldoet aan het leeftijdsvereiste, kan zich aldus niet beroepen op het vertrouwensbeginsel met het oog op de toewijzing van betalingsrechten uit hoofde van de Nationale reserve en de betalingen op basis van dergelijke rechten. De toewijzing van de betalingsrechten in een dergelijke situatie zou ertoe leiden dat de landbouwer een met het EU-recht strijdig voordeel verkrijgt.

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat het EU-recht zich er niet tegen verzet dat aan een dergelijke landbouwer schadevergoeding mag worden toegekend die uitsluitend is gebaseerd op het nationale recht (specifiek het nationale vertrouwensbeginsel). Deze schadevergoeding mag echter niet neerkomen op de toekenning van een met het EU-recht strijdig voordeel (in deze zaak: de toewijzing van betalingsrechten). Daarnaast mag de toekenning van een dergelijke schadevergoeding niet de begroting van de EU belasten en niet leiden tot een verstoring van de mededinging tussen de lidstaten.