EU-Hof: Unieregels inzake staatssteun van toepassing op Euratom-Verdrag
Nieuwsbericht | 25-09-2020
Het gaat om het arrest van het EU-Hof in de zaak C-594/18 P, Oostenrijk tegen Commissie .
Achtergrond
Op 8 oktober 2014 heeft de Europese Commissie de steun van het Verenigd Koninkrijk (VK) aan kerncentrale Hinkley Point C goedgekeurd. Die kerncentrale heeft tot doel om de productiecapaciteit voor kernenergie te bevorderen. De steunmaatregelen zijn vastgesteld ten gunste van de toekomstige exploitanten van de kerncentrale.
In totaal heeft het VK drie steunmaatregelen in het leven geroepen. De eerste steunmaatregel is een ‘Contract for Difference’. Dit instrument beoogt de prijsstabiliteit van de te verkopen elektriciteit te waarborgen zolang de kerncentrale operationeel is. De tweede steunmaatregel is een overeenkomst tussen de investeerders van de kerncentrale en de Secretary of State van Energie en Klimaatverandering van het VK. Deze overeenkomst garandeert een compensatie in het geval de kerncentrale vroegtijdig wordt gesloten op grond van politieke redenen. De laatste steunmaatregel is een kredietgarantie van het VK op de door de investeerders uit te geven obligaties, die de tijdige betaling van de hoofdsom moet garanderen.
In het bestreden besluit heeft de Commissie deze drie steunmaatregelen op grond van artikel 107, lid 3, onder c) EU-Werkingsverdrag aangemerkt als verenigbaar met de interne markt. Volgens deze bepaling kunnen steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.
Tegen dit besluit is Oostenrijk in beroep gekomen bij het EU-Gerecht. De bondskanselier van Oostenrijk beschouwde het beroep als een belangrijke stap in zijn anti-kernenergiebeleid, die uiteindelijk moet leiden tot een kernernergievrij Europa. Oostenrijk is van mening dat kernenergie een te oude en dure technologie is, die niet gepromoot mag worden door middel van staatssteun. Desalniettemin heeft het EU-Gerecht de vordering van Oostenrijk afgewezen (zie T ‑ 356/15 ). Tegen deze uitspraak heeft Oostenrijk hogere voorziening ingesteld bij het EU-Hof.
EU-Hof
De belangrijkste vraag voor het EU-Hof in deze zaak is of de bouw van een kerncentrale in aanmerking kan komen voor een door de Commissie op grond van artikel 107 EU-Werkingsverdrag goedgekeurde steunmaatregel.
Oostenrijk had betoogd dat uit de praktijk van de Commissie en de heersende rechtspraak inzake de toepassing van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU volgt dat elke steun in beginsel een doel van gemeenschappelijk belang, of zelfs een doel van gemeenschappelijk belang van de Unie moet nastreven, namelijk een belang dat overeenkomt met het gemeenschappelijk belang van alle lidstaten. Oostenrijk stelde in dat verband dat de bevordering van kernenergie door middel van steun ten behoeve van de bouw van kerncentrales niet uit het Euratom-Verdrag voortvloeit en ook niet door alle lidstaten wordt gedeeld. De bevordering van kernenergie in de zin van steun voor het scheppen van nieuwe productiecapaciteit vormt dus noch een gemeenschappelijk belang, noch een belang van de Unie.
Het EU-Hof reageert daarop door te stellen dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c) EU-Werkingsverdrag, wanneer is voldaan aan twee voorwaarden. Ten eerste moet de steunmaatregel bestemd zijn om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken. Daarnaast mogen de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Dus, oordeelt het EU-Hof dat deze bepaling niet verlangt dat de steunmaatregel een doel van gemeenschappelijk belang nastreeft, zoals Oostenrijk betoogt. Oostenrijk legt de praktijk van de Commissie en de rechtspraak van het Hof verkeerd uit.
Het EU-Hof oordeelt daarna dat de regels van het EU-Werkingsverdrag inzake staatssteun van toepassing zijn op de kernenergiesector wanneer het Euratom-Verdrag geen specifiekere regels bevat. Aangezien het Euratom-Verdrag geen voorschriften inzake staatssteun bevat, kan artikel 107 VWEU op deze sector worden toegepast.
In het licht van zijn elektriciteitsbehoefte mag het VK de samenstelling van zijn energiemix vrij bepalen. Bij het onderzoek of de steunmaatregelen het handelsverkeer schaden, hoeft de Commissie geen rekening te houden met eventuele andere negatieve gevolgen dan de negatieve gevolgen van de steun voor de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten.
Het EU-Hof heeft de hogere voorziening in zijn geheel afgewezen.