Europese Commissie stelt voor om de oprichtingsverordening van het EU-Bureau voor de grondrechten te wijzigen
Nieuwsbericht | 08-06-2020
Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (hierna: het Bureau) is opgericht bij Verordening 168/2007 om de instellingen, organen en instanties van de EU en de lidstaten te ondersteunen en expertise te verstrekken op het gebied van de grondrechten. Om de reikwijdte van de activiteiten van het Bureau te verduidelijken en het beheer en de efficiëntie van de werking van het Bureau te verbeteren, moeten sommige bepalingen van Verordening 168/2007 worden verduidelijkt en geactualiseerd.
In de nieuwe verordening wordt verduidelijkt dat het werkterrein van het Bureau de bevoegdheden van de EU sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon omvat, met inbegrip van politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken. De Commissie is van oordeel dat het Bureau de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken moet versterken
De omschrijving van de werkterreinen van het Bureau moet uitsluitend gebaseerd zijn op het meerjarenprogrammeringsdocument van het Bureau. De huidige aanpak, waarbij tegelijkertijd om de vijf jaar een breed thematisch meerjarenkader wordt vastgesteld, moet worden stopgezet. Op basis van de beleidsagenda van de EU en de behoeften van de belanghebbenden worden in het meerjarenprogrammeringsdocument de gebieden en de specifieke projecten waaraan het Agentschap gedurende een periode van drie jaar moet werken, duidelijk beschreven. Dit moet het Bureau in staat stellen zijn werkzaamheden en thematische focus in de loop van de tijd te plannen en jaarlijks aan te passen aan nieuwe prioriteiten.
Voorts zijn enkele gerichte technische wijzigingen van Verordening 168/2007 noodzakelijk opdat het Bureau kan worden bestuurd en functioneren overeenkomstig de beginselen van de gemeenschappelijke aanpak die is gehecht aan de gemeenschappelijke verklaring over gedecentraliseerde agentschappen (2012). De afstemming van Verordening 168/2007 op de beginselen van de gemeenschappelijke aanpak is gericht op de specifieke werkzaamheden en de aard van het Bureau. Tevens heeft de afstemming tot doel om de werking van het Bureau te vereenvoudigen, het bestuur te verbeteren en de efficiëntie te vergroten.
Deze wijzigingen hebben onder meer betrekking op de toezichthoudende rol van de raad van bestuur. Gezien de belangrijke toezichthoudende rol van de raad van bestuur moet van de leden van de raad van bestuur worden verlangd dat zij over passende administratieve en budgettaire vaardigheden beschikken en dat zij niet alleen onafhankelijk zijn, maar ook over kennis op het gebied van de grondrechten en managementervaring beschikken.
Om Verordening 168/2007 verder in overeenstemming te brengen met de gemeenschappelijke aanpak en de capaciteit van de raad van bestuur om toezicht te houden op het administratieve, operationele en budgettaire beheer van het Bureau te versterken moeten ten slotte extra taken aan de raad van bestuur worden toegewezen. De taken die aan het dagelijks bestuur worden toegewezen, worden in de nieuwe verordening nader gespecificeerd. De aanvullende taken van de raad van bestuur dienen de vaststelling te omvatten van een beveiligingsstrategie, met inbegrip van regels voor de behandeling van gerubriceerde EU-gegevens. Daarnaast hebben de aanvullende taken betrekking op een communicatiestrategie en regels voor het beheer en de preventie van belangenconflicten met betrekking tot de leden van de raad van bestuur en het wetenschappelijk comité. In de nieuwe verordening wordt duidelijk gemaakt dat de taak van het dagelijks bestuur inhoudt dat begrotings- en personeelsaangelegenheden worden onderzocht. Bovendien moet het dagelijks bestuur worden belast met de goedkeuring van de door de directeur voorbereide fraudebestrijdingsstrategie. Ook moet het zorgen voor een adequate follow-up van de controlebevindingen en van de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het Europees Openbaar Ministerie (EPPO). Tenslotte wordt bepaald dat het dagelijks bestuur in geval van urgentie zo nodig voorlopige besluiten kan nemen namens de raad van bestuur.