Geen bijstand voor werkzoekende EU-burgers

Contentverzamelaar

Geen bijstand voor werkzoekende EU-burgers

EU-burgers die in een andere lidstaat werk zoeken of daar maar kort hebben gewerkt, kunnen worden uitgesloten van sociale bijstandsuitkeringen. Deze uitsluiting is niet in strijd met het beginsel van gelijke behandeling. Dat heeft het EU-Hof geantwoord op vragen van een Duitse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 15 september 2015 in zaak C-67/14, Jobcenter Berlin Neukölln tegen Nazifa, Sonita, Valentina en Valentino Alimanovic

Vreemdelingen die in Duitsland aankomen om daar bijstand aan te vragen of die alleen een verblijfsrecht hebben om werk te kunnen zoeken, zijn uitgesloten van de uitkeringen van de Duitse basisvoorziening („Grundsicherung”). In het arrest in de zaak C-333/13, Dano heeft het Hof onlangs vastgesteld dat een dergelijke uitsluiting rechtmatig is ten aanzien van de onderdanen van een lidstaat die naar een andere lidstaat gaan zonder daar werk te willen vinden.

In deze zaak vraagt het Bundessozialgericht (Duitsland) het EU-Hof of een dergelijke uitsluiting ook rechtmatig is ten aanzien van EU-burgers die naar een gastlidstaat zijn gekomen om daar werk te zoeken en daar al enige tijd hebben gewerkt, terwijl die uitkeringen wel zijn gewaarborgd voor eigen onderdanen van de gastlidstaat.

Deze vraag is gerezen in het kader van een geding tussen Jobcenter Berlin Neukölln en vier Zweedse staatsburgers, een moeder en haar drie kinderen. De moeder en haar oudste dochter hebben in Duitsland enkele kortlopende banen gehad en in werkgelegenheidsprojecten gewerkt van minder dan een jaar. Sindsdien hebben zij geen beroepsactiviteiten meer verricht. Vanaf 2011 kregen zij uitkeringen voor levensonderhoud voor langdurig werklozen („Arbeitslosengeld II”) en de andere kinderen sociale uitkeringen voor niet-arbeidsgeschikte uitkeringsgerechtigden. In 2012 heeft de bevoegde autoriteit (Jobcenter Berlin Neukölln) de betaling van deze uitkeringen uiteindelijk stopgezet op grond dat de moeder en haar oudste dochter, als buitenlandse werkzoekenden die slechts een verblijfsrecht hebben om werk te kunnen zoeken, waren uitgesloten van de betrokken uitkeringen. Tegelijk heeft deze autoriteit ook de andere kinderen uitgesloten van de respectieve uitkeringen.

De Duitse rechter vraagt het EU-Hof of de weigering van sociale bijstandsuitkeringen voor werkzoekenden in strijd is met het EU-beginsel van gelijke behandeling. Dit EU-beginsel is vervat in de Unieverdragen en is nader bepaald in artikel 4 van verordening nr. 883/2004 inzake de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels en in artikel 24 van richtlijn 2004/38 inzake het vrij verkeer van Unieburgers.

Het EU-Hof oordeelt dat de weigering niet in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling, wanneer EU-burgers in een gastlidstaat alleen een verblijfsrecht hebben om werk te kunnen zoeken.

Het Hof stelt vast dat de betrokken prestaties ertoe strekken om aan personen die niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien, de eerste levensbehoeften te verzekeren en dat zij niet op premie of bijdrage berusten en worden gefinancierd uit de belastingen, ook al maken zij deel uit van een stelsel dat daarnaast ook voorziet in uitkeringen om het zoeken naar werk te vergemakkelijken. Het Hof beklemtoont dat deze prestaties, net als in de zaak Dano, moeten worden aangemerkt als „sociale bijstand”.

In dit verband brengt het Hof in herinnering dat een burger van de Unie, voor toegang tot sociale bijstand zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, alleen kan eisen gelijk te worden behandeld als een onderdaan van de gastlidstaat, indien zijn verblijf op het grondgebied van de gastlidstaat voldoet aan de voorwaarden van de richtlijn inzake het vrij verkeer van Unieburgers.

Met betrekking tot werkzoekenden constateert het Hof dat er twee mogelijkheden zijn om een verblijfsrecht te verkrijgen:

  • Indien een burger van de Unie met een verblijfsrecht als werknemer zich, na minder dan een jaar te hebben gewerkt, bevindt in een toestand van onvrijwillige werkloosheid en zich bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening als werkzoekende heeft ingeschreven, behoudt hij de status van werknemer en het verblijfsrecht gedurende ten minste zes maanden. Gedurende deze periode kan hij zich beroepen op het beginsel van gelijke behandeling en heeft hij recht op sociale bijstand.
  • Wanneer een burger van de Unie nog niet heeft gewerkt in de gastlidstaat of wanneer de periode van zes maanden is verstreken, kan een werkzoekende niet worden verwijderd uit die lidstaat zolang hij kan bewijzen dat hij nog immer werk zoekt en een reële kans maakt te worden aangesteld. In dat geval kan de gastlidstaat echter elke sociale bijstand weigeren.

Normaal gesproken moet een lidstaat die op het punt staat een verwijderingsmaatregel te nemen of vast te stellen dat een persoon in het kader van diens verblijf een onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel teweegbrengt, rekening houden met de individuele situatie van een betrokkene (arrest in de zaak C-140/12, Brey).

Het Hof beklemtoont evenwel dat in een geval als het onderhavige een dergelijk individueel onderzoek niet geboden is. Het graduele stelsel van behoud van de status van werknemer in de richtlijn „Unieburger” (stelsel dat ertoe strekt het verblijfsrecht en de toegang tot sociale prestaties veilig te stellen) houdt immers zelf rekening met verschillende factoren die de individuele situatie van de aanvrager van sociale bijstand kenmerken. Voorts preciseert het Hof dat de vraag of de toekenning van sociale bijstand een „onredelijke last” vormt voor een lidstaat, wordt beoordeeld na de optelling van alle ingediende individuele aanvragen.