Nederland niet verplicht tot terugvordering 4,7 miljoen aan rente

Contentverzamelaar

Nederland niet verplicht tot terugvordering 4,7 miljoen aan rente

De Europese Commissie heeft Nederland ten onrechte opgedragen een bedrag van 4,7 miljoen euro aan rente terug te vorderen. Dat is het oordeel van het EU-Gerecht in een beroep dat Nederland tegen het besluit van de Commissie had ingesteld. Het EU-Gerecht heeft het besluit van de Europese Commissie vernietigd.

Het gaat om het arrest van het EU-Gerecht van 24 november 2015 in de zaak T-126/14, Nederland tegen de Commissie

De Commissie nam in 2013 een uitvoeringsbesluit waarin Nederland werd opgedragen een bedrag van 4,7 miljoen euro aan rente terug te vorderen. Volgens de Commissie zou Nederland deze rente ten onrechte niet hebben berekend over een aantal vorderingen van voor 1 april 1995, betreffende onterecht verstrekte exportsubsidies voor zuivel en achterstallige superheffing.

Volgens Nederland ontbrak de juridische grondslag voor de verplichting om rente te heffen over de eerder genoemde vorderingen. Nederland voerde onder meer aan dat de Commissie haar bevoegdheden te buiten was gegaan en dat het gelijkwaardigheidsbeginsel onjuist was toegepast. Het Gerecht stelt Nederland op deze punten in het gelijk.

In de periode waarin de vorderingen zijn ontstaan, voorzagen de sectorale verordeningen niet in een verplichting om hierop rente te innen. Ook artikel 32, leden 1 en 5, van verordening 1290/2005 bevat geen verplichting voor de lidstaten om rente te innen op terug te vorderen bedragen. Daarnaast kan de verplichting tot het terugvorderen van rente ook niet worden afgeleid uit toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel. De Commissie heeft het gelijkwaardigheidsbeginsel onjuist toegepast door te oordelen dat de oude vorderingen inzake extra heffingen op dezelfde manier moesten worden behandeld als belastingschulden en door ten onrechte te concluderen dat de oude vorderingen inzake uitvoerrestituties vergelijkbaar waren met fiscale vorderingen. Uit deze onjuiste toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel heeft de Commissie ten onrechte afgeleid dat er een verplichting voor Nederland bestond om rente te berekenen over de oude vorderingen.

Op grond van het voorgaande vernietigt het Gerecht het besluit van de Commissie.