Ook niet-Roma kunnen klagen over discriminatie van Roma
Nieuwsbericht | 22-07-2015
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 16 juli 2015 in de zaak C-83/14, Chez tegen Nikolova
In deze zaak heeft een Bulgaarse rechter vragen aan het Hof gesteld over de uitleg van EU-richtlijn 2000/43 over de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming. Het Bulgaarse energiebedrijf CHEZ RB plaatst namelijk elektriciteitsmeters van eindverbruikers in vooral door Roma bewoonde wijken op een hoogte van ongeveer 6 meter te installeren, waardoor zij onbereikbaar zijn voor gewone visuele controles. Op andere plaatsen daarentegen, installeren zij diezelfde elektriciteitsmeters op een hoogte van ongeveer 1,70 m, zodat zij door de verbruikers zonder problemen kunnen worden afgelezen. Een inwoonster van de wijk beklaagde zich over deze praktijk en Vraag is of een en ander als discriminatie kan worden aangemerkt.
Vooraf stelt het EU-Hof vast dat het Unierecht in dit geval van toepassing is. De plaatsing van elektriciteitsmeters is onlosmakelijk verbonden met de levering van elektriciteit. Omdat er dus sprake is van de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiek beschikbaar zijn valt - in tegenstelling tot wat CHEZ RB beweert – de onderhavige casus binnen de werkingssfeer van de richtlijn en moet het in die richtlijn neergelegde gelijkheidsbeginsel worden geëerbiedigd.
Vervolgens gaat het Hof over tot de beantwoording van de door de nationale rechter gestelde vragen over de werkingssfeer, de uitleg van ‘directe discriminatie’ en de uitleg van ‘indirecte discriminatie’ in de zin van de richtlijn.
Allereerst verduidelijkt het Hof dat gezien het doel en de aard van de rechten die de richtlijn beoogt te beschermen (gelijke behandeling van alle personen), de werkingssfeer van de richtlijn ruim moet worden uitgelegd. Hieruit volgt dat wanneer sprake is van een maatregel of handelswijze die personen van een bepaalde etnische afkomst in het bijzonder treft, de richtlijn ook bescherming biedt aan personen zonder die afkomst die als gevolg van de maatregel ongunstiger worden behandeld.
Vervolgens gaat het Hof in op de vragen die zien op de uitleg van directe en indirecte discriminatie. De richtlijn bepaalt dat van directe discriminatie sprake is wanneer iemand op grond van ras of etnische afstamming ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld. De nationale rechter dient op basis van de feiten te bepalen of de praktijk van CHEZ RB is ingevoerd om redenen die verband houden met de etnische afstamming van de meeste bewoners in de betreffende wijk. Bij de beoordeling is het voldoende dat er sprake is van een vermoeden van ongelijke behandeling. Relevante feiten acht het Hof in casu onder andere dat de praktijk van CHEZ RB uitsluitend is ingevoerd in ‘Roma-wijken’ en CHEZ RB in de nationale procedure heeft verklaard dat personen van Roma-afkomst verantwoordelijk waren voor beschadigingen en illegale stroomaftap. Het Hof acht op basis van de feiten bewezen dat sprake is van ‘een ongunstigere behandeling’ in ‘een vergelijkbare situatie’.
Voor de vaststelling dat sprake is van indirecte discriminatie tot slot, is het niet noodzakelijk dat een praktijk is ingevoerd om redenen die verband houden met ras of etnische afstamming. De richtlijn verzet zich dan ook tegen nationale bepalingen zoals de Bulgaarse die dit als voorwaarde stellen. Er moet sprake zijn van een ‘ogenschijnlijke neutrale handelswijze’ van personen van een bepaald ras of een bepaalde etnische afstamming die in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt. Met ‘ogenschijnlijk neutraal’ wordt ‘op het eerste gezicht neutraal’ bedoeld, aldus het Hof. Ten aanzien van de ‘bijzondere’ benadeling van personen oordeelt het Hof dat er geen bijzondere graad van ernst van die benadeling nodig is.
Indien de nationale rechter directe discriminatie onvoldoende bewezen acht, geven de feiten ruim voldoende aanleiding om tot het bestaan van indirecte discriminatie te concluderen, tenzij de praktijk van CHEZ RB objectief kan worden gerechtvaardigd. Maar hoewel de strijd tegen fraude en criminaliteit in het Unierecht als legitieme doelen worden erkend, acht het Hof het bestaan van criminaliteit onvoldoende bewezen. Het Hof betwijfelt sterk tot slot of is aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Het is aan de nationale rechter om deze toets uit te voeren.