Raad stelt verordening vast over beveiliging van identiteitsdocumenten

Contentverzamelaar

Raad stelt verordening vast over beveiliging van identiteitsdocumenten

De Raad heeft een verordening aangenomen die zorgt voor een betere beveiliging van identiteitskaarten van EU-burgers en verblijfsdocumenten die aan EU-burgers en hun familieleden van buiten de EU worden afgeleverd. De verordening vervangt een verordening van de Raad en het Europees Parlement die in 2024 door het EU-Hof ongeldig werd verklaard.

Op 17 april 2018 nam de Commissie een voorstel aan voor een verordening betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen. De Commissie had voorgesteld dat het Parlement en de Raad de verordening zouden baseren op artikel 21, lid 2, van het EU-Werkingsverdrag (bepaling inzake het burgerschap van de Unie). Op basis van dat voorstel hebben het Parlement en de Raad op 20 juni 2019 Verordening (EU) 2019/1157 vastgesteld, die sinds 2 augustus 2021 van toepassing is.

In zijn arrest in de zaak Landeshauptstadt Wiesbaden oordeelde het EU-Hof dat Verordening (EU) 2019/1157 ongeldig is omdat zij ten onrechte is vastgesteld op grond van artikel 21, lid 2, EU-Werkingsverdrag en volgens de gewone wetgevingsprocedure. Volgens het Hof behoort Verordening (EU) 2019/1157 tot de maatregelen die binnen de specifieke werkingssfeer van artikel 77, lid 3, van het EU-Werkingsverdrag (bepaling inzake paspoorten) vallen, dat voorziet in een bijzondere wetgevingsprocedure en met name in eenparigheid van stemmen in de Raad. 

Op 12 juni 2025 heeft de Raad Verordening (EU) 2025/1208 op grond van artikel 77, lid 3, van het EU-Werkingsverdrag vastgesteld. Met de nieuwe verordening komt de Raad tegemoet aan de uitspraak van het EU-Hof. De verordening is op 20 juni 2025 in het EU-Publicatieblad verschenen, en treedt op 10 juli 2025 in werking.