Zonder registratie zijn stoffen met drugsprecursoren niet verboden
Nieuwsbericht | 23-02-2015
Het gaat om de arresten van het EU-Hof van 5 februari 2015 in de gevoegde zaken C-627/13 en C-2/14, Miguel M. e.a. en van 12 februari 2015 in de zaak C-369/13, Gielen.
In deze zaken geeft het EU-Hof antwoord op prejudiciële vragen van nationale rechters over de verhandeling van stoffen die door de EU geregistreerd zijn als zgn. drugsprecursoren (grondstoffen voor drugs). Deze vragen zijn gerezen in nationale strafprocedures waarin personen worden vervolgd omdat ze stoffen verhandelden die zelf niet geregistreerd zijn, maar die wel drugsprecursoren bevatten of daarin kunnen worden omgezet.
Door bemiddeling van Miguel M. heeft een vennootschap in Brussel ruim een jaar lang legaal vervaardigde efedrinetabletten naar Mexico en Belize gezonden, waar zij als geneesmiddel konden worden gebruikt. M. wist dat in werkelijkheid deze tabletten werden gebruikt voor de vervaardiging van de verdovende middelen. In Efedrine zit een drugsprecursor die eenvoudig geëxtraheerd en gebruikt kan worden voor de productie van methamfetamine. In de zaak C-2/14 is een Duits duo betrokken bij de productie van methamfetamine uit grote hoeveelheden ingekochte geneesmiddelen. De verdovende middelen werden vervolgens gedistribueerd naar Tsjechië.
In Gielen zijn vier Nederlandse onderdanen vervolgd voor het binnen het Europese douanegebied invoeren en/ of uitvoeren van APAAN, een stof die eenvoudig kan worden omgezet in BMK (een drugsprecursor voor methamfetamine). APAAN komt niet voor in de lijst van “geregistreerde stoffen” van verordening 273/2004 inzake drugsprecursoren en verordening 111/2005 inzake toezicht op drugsprecursoren. BMK is echter wel een geregistreerde stof, en daarmee een drugsprecursor.
Zowel Duitsland als Nederland heeft aangevoerd dat geneesmiddelen zoals beschreven in art. 1, lid 2 richtlijn 2001/83 en de stof APAAN die geregistreerde stoffen bevatten, maar zelf geen geregistreerde stoffen zijn zoals benoemd in verordeningen 273/2004 en 111/2005, alsnog gekwalificeerd kunnen worden als “geregistreerde stof”. Dit omdat de drugsprecursoren met eenvoudige en economisch rendabele middelen uit de geneesmiddelen en APAAN kunnen worden gebruikt of geëxtraheerd.
Het EU-Hof verwerpt deze redenering. Om het begrip “geregistreerde stof” in art. 2a van verordening 273/2004 en art. 2a van verordening 111/2005 uit te leggen, kijkt het EU- Hof naar de algemene opzet en de doelstellingen van deze verordeningen. Daarbij betrekt het Hof ook de rechtsregels, doelstellingen en werkingssfeer van de geneesmiddelenrichtlijn 2001/83. Wat geneesmiddelen betreft, volgt ook uit de in 2013 tot stand gekomen verordening 1259/2013 tot wijziging van verordening 111/2005 dat geneesmiddelen tot dat toe niet onder het toezicht op de export van precursoren vielen.
Dat brengt het Hof tot de conclusie dat een geneesmiddel of een stof als APAAN in de bijlage van de relevante verordeningen moet zijn opgenomen om als “geregistreerde stof” gekwalificeerd te worden.