2. Bekostiging uit staatsmiddelen
2 en 3) Bekostiging uit “staatsmiddelen” en “toerekening aan de staat”
Deze twee voorwaarden worden
vaak samen onderzocht en zien op de vraag of de
overheidsmaatregel aan de staat kan worden toegerekend
en of deze met staatsmiddelen is bekostigd.
Een
maatregel is ook aan de staat toe te rekenen als deze
een publiek- of privaatrechtelijk orgaan aanwijst om
de steunmaatregel te beheren. Staatssteunregels kunnen
dus niet worden omzeild door zelfstandige instellingen
op te richten die worden belast met de uitkering van
steun. In geval het voordeel wordt toegekend door
intermediaire instanties, moet worden vastgesteld of
de overheidsinstanties op een of andere manier bij de
vaststelling van de maatregel betrokken zijn geweest
(arrest
Stardust Marine, C-482/99
) of rechtstreeks of
indirect een beslissende invloed uitoefenen op de
aanwending van de middelen (arrest
Commissie/Griekenland, C-278/00
). De toerekenbaarheid aan
de staat van een steunmaatregel van een openbaar
bedrijf kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit het feit
dat het bedrijf waarlangs steun wordt verleend
rekening moet houden met aanwijzingen van
overheidsinstanties, waarbij het samenstel van die
aanwijzingen blijken uit de omstandigheden van de zaak
en de context waarin de maatregel is genomen (arrest
Commerz Nederland NV, C‑242/13
).
Een maatregel is niet
toerekenbaar aan een lidstaat indien deze zonder enige
beoordelingsmarge verplicht is de maatregel op grond
van het Unierecht ten uitvoer te leggen. In een
dergelijk geval vloeit de maatregel voort uit een
handeling van de Uniewetgeving en valt deze niet aan
de Staat toe te rekenen (arrest
C-460/07
Puffer/Linz en
T-351/02
Deutsche Bahn). Wanneer het
Unierecht mogelijkheden biedt voor bepaalde nationale
maatregelen en de lidstaat over een beoordelingsmarge
beschikt ten aanzien van de vraag of deze de
betreffende maatregelen neemt, of met betrekking tot
de kenmerken van de concrete maatregel die uit
staatssteunperspectief relevant zijn, is de maatregel
niet toerekenbaar (arrest
C-272/12 P
Commissie/Ierland).
Maatregelen die meerdere lidstaten gezamenlijk
vaststellen zijn aan alle betrokken lidstaten toe te
rekenen en van een overdracht van staatsmiddelen is
ook sprake indien de middelen ter beschikking staan
van meerdere lidstaten samen die gezamenlijk over het
gebruik van die middelen beschikken
(staatssteunbesluit van de Commissie 2010/606/EU over
steunmaatregel C-9/2009 inzake NN 45/08 (
België
), 49/08
Frankrijk
) en 50/08 (
Luxemburg
) inzake Dexia NV).
Ook
middelen afkomstig van de Europese Unie, bijvoorbeeld
uit de structuurfondsen, van de Europese
Investeringsbank (EIB) of van internationale
financiële instellingen zoals het Internationaal
Monetair Fonds (IMF) kunnen als ‘staatsmiddelen’
worden beschouwd indien nationale autoriteiten een
beoordelingsruimte hebben ten aanzien van het gebruik
van deze middelen. Wanneer dergelijke middelen echter
rechtstreeks door de Unie, EIB of IMF worden
toegekend, zonder enige beoordelingsruimte voor de
nationale autoriteiten, vormen deze middelen geen
staatsmiddelen (zie bijvoorbeeld
staatssteunbesluit
Commissie 22 november 2006
betreffende steunmaatregel N 157/06 Verenigd
Koninkrijk- South Yorkshire Broadband over een
gedeeltelijk door EFRO gefinancierd project).
Bekostiging uit staatsmiddelen kan rechtstreeks of zijdelings plaatsvinden. Ook indirecte vormen van steunverstrekking vallen onder artikel 107, lid 1 EU-Werkingsverdrag . Er dient zowel naar de direct als de indirect begunstigden van de steunmaatregel te worden gekeken. Zo is bijvoorbeeld ook sprake van steun als deze wordt gefinancierd uit staatsmiddelen, maar de verstrekking plaatsvindt door lagere overheden (arrest Alcan, C-24/95 ). Een ander voorbeeld is het kopen van aandelen in een onderneming door een bedrijf waarvan een meerderheid van het kapitaal in handen is van de staat (arrest Van der Kooij, C-67/85, 68/85 en 70/85 ). Het begrip steun ziet niet alleen op positieve prestaties zoals subsidies, maar eveneens op maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor – zonder subsidies in de strikte zin van het woord te zijn – van dezelfde aard zijn en identieke gevolgen hebben (arrest Eventech Ltd, C-518/13 ).
Staatsmiddelen omvatten alle middelen van de overheidssector (arrest T-358/94 Air France), inclusief decentrale middelen ( T-92/00 en T-103/00 Alava) en onder bepaalde omstandigheden middelen van particuliere instanties. De herkomst van middelen is niet relevant op voorwaarde dat deze – voordat zij direct of indirect aan begunstigden werden overgedragen- onder staatscontrole komen en ter beschikking blijven van de bevoegde nationale autoriteiten ( C-206/06 Essent).
Er is overigens geen sprake van steun wanneer ondernemingen op grond van wettelijke voorschriften voordelen ontvangen die niet op geld waardeerbaar zijn (bijvoorbeeld regelgeving ten aanzien van arbeidsvoorwaarden; zie arrest Sloman Neptun, C-72/91 en 73/91 ). Evenmin staatssteun zijn overheidsmaatregelen waardoor tussen bedrijven een inkomensoverdracht plaatsvindt, bijvoorbeeld bij maatregelen ter bevordering van het gebruik van groene stroom (arrest PreussenElektra, C-379/98 ). Als in zo'n geval deze bedragen enige tijd onder controle van de overheid staan, kan er wel sprake zijn van bekostiging uit staatsmiddelen (arrest Vent de colère, C-262/12 en ECER-nieuwsbericht ). In zaak C-179/20 (Fondul Proprietatea) over de overdracht van overheidsmiddelen gaf het EU-Hof aan dat de verplichting voor de enige (Roemeense) transmissiesysteembeheerder en overheidsonderneming om per voorrang elektriciteit af te nemen bij twee elektriciteitsproducenten een “overdracht van staatsmiddelen” betreft.