Woeste wind blaast Franse windenergieheffing weg

Contentverzamelaar

Woeste wind blaast Franse windenergieheffing weg

Het Franse compensatiemechanisme voor de meerkosten van een verplichte afname van stroom van windenergie tegen een hogere prijs dan de marktprijs wordt gefinancierd door de eindgebruikers van de stroom. Maar omdat de regeling door de staat wordt beheerd, vormt het mechanisme volgens het EU-Hof een maatregel die met staatsmiddelen wordt bekostigd. De Franse Raad van State moet nu uitmaken of het gaat om een staatssteunmaatregel die had moeten worden aangemeld.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 19 december 2013 in de zaak C-262/12, Association Vent de Colère! Féderation nationale e. a.

Sinds 2003 worden in Frankrijk bedragen geïnd van alle eindverbruikers van elektriciteit op het Franse grondgebied, waarmee de meerkosten van distributeurs worden gecompenseerd die gepaard gaan met de afnameverplichting van duurdere stroom uit windenergie. Die bedragen worden aan de Caisse des dépôts et consignations toevertrouwd. Volgens de Franse regeling wordt het bedrag dat elke eindverbruiker van elektriciteit dient te betalen, jaarlijks vastgesteld door de minister die bevoegd is voor energie, op voorstel van de Commission de régulation de l’énergie. Bij gebreke van een dergelijk ministerieel besluit wordt het bedrag van de bijdrage elk jaar automatisch verhoogd. Bovendien voorziet de wet in een administratieve sanctie wanneer een verbruiker de bijdrage niet betaalt.

Tegen deze maatregel stelt de actiegroep “Vent de Colère!” beroep in bij de Franse Raad van State, die het EU-Hof vraagt of hier sprake is van bekostiging door de staat als voorwaarde voor de kwalificatie als staatsteun.

Voor de kwalificatie als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, EU-Werkingsverdrag moeten vier voorwaarden zijn vervuld, te weten dat het gaat om een maatregel van de staat of met staatsmiddelen bekostigd, dat deze maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden, dat de maatregel de begunstigde ervan een voordeel verschaft en dat hij de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen. Voordelen kunnen slechts als steunmaatregelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU worden beschouwd indien zij rechtstreeks of indirect met staatsmiddelen zijn bekostigd en aan de staat kunnen worden toegerekend.

Wat in de eerste plaats de voorwaarde betreffende de toerekenbaarheid van de maatregel aan de staat betreft, moet worden onderzocht of de overheid op een of andere manier bij de vaststelling van die maatregel was betrokken. Omdat de compensatieregeling is ingevoerd bij wet moet zij als toerekenbaar aan de staat worden beschouwd.

Wat in de tweede plaats de voorwaarde betreft dat het voordeel rechtstreeks of indirect met staatsmiddelen moet zijn bekostigd, heeft het EU-Hof eerder uitgemaakt dat ook maatregelen waarbij geen staatsmiddelen worden overgedragen, onder het begrip „steunmaatregel van de staat” kunnen vallen. Het begrip „met staatsmiddelen bekostigde” maatregel omvat immers niet alleen de voordelen die rechtstreeks door de staat worden toegekend, maar ook de voordelen die worden verleend door van overheidswege ingestelde of aangewezen, publiek‑ of privaatrechtelijke beheersorganen.

Artikel 107, lid 1, EU-Werkingsverdrag omvat volgens het EU-Hof alle geldelijke middelen die de overheid daadwerkelijk kan gebruiken om ondernemingen te steunen, ongeacht of deze middelen permanent deel uitmaken van het vermogen van de staat. Dus ook al zijn de bedragen die overeenkomen met de betrokken maatregel niet permanent in het bezit van de schatkist, dan nog volstaat het feit dat zij constant onder staatscontrole, en daarmee ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten staan, om ze als staatsmiddelen aan te merken. Middelen die afkomstig zijn uit wettelijk verplichte bijdragen die volgens wettelijke regels worden beheerd en verdeeld, kunnen als staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, EU-Werkingsverdrag worden aangemerkt, zelfs indien zij worden beheerd door instellingen die los staan van de overheid.

De Caisse des dépôts et consignations is een publiekrechtelijke rechtspersoon die zorgt voor de administratieve, financiële en boekhoudkundige beheerverrichtingen voor rekening van de onafhankelijke administratieve autoriteit die met het toezicht op de goede werking van de elektriciteits‑ en gasmarkt in Frankrijk is belast. De Caisse des dépôts et consignations constateert tevens elke betalingsachterstand en alle betalingstekorten vanwege de eindverbruikers, en signaleert deze aan de onafhankelijke autoriteit. De door de Caisse des dépôts et consignations beheerde bedragen worden daarom geacht onder staatscontrole te blijven.

Het EU-Hof maakt een uitdrukkelijk onderscheid tussen de onderhavige zaak en die welke aanleiding heeft gegeven tot het arrest PreussenElektra. Daarin ging het om een verplichting van particuliere elektriciteitsbedrijven tegen minimumprijzen elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen af te nemen. Maar omdat deze geen enkele rechtstreekse of zijdelingse overdracht van staatsmiddelen aan de producenten van dit soort elektriciteit met zich meebracht, kon deze verplichting niet als een met staatsmiddelen bekostigde maatregel worden aangemerkt. De particuliere ondernemingen in de zaak PreussenElektra waren door de staat niet met het beheer van staatsmiddelen belast, maar zij waren verplicht om met hun eigen financiële middelen aankopen te verrichten. Die middelen konden dan ook niet als staatsmiddelen worden beschouwd, aangezien zij op geen enkel tijdstip onder de controle van de staat stonden en er geen enkele door de lidstaat ingevoerde en vastgestelde regeling bestond, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, strekkende tot compensatie van de uit de betrokken afnameverplichting voortvloeiende meerkosten en waarmee de staat deze particuliere marktdeelnemers waarborgde dat die meerkosten volledig werden gedekt.

Het Hof antwoordt de Franse Raad van State daarom dat de Franse compensatieregeling als een met staatsmiddelen bekostigde maatregel dient te worden aangemerkt. Het verzoek van de Franse regering om de werking in de tijd van dit arrest te beperken met het oog op de financiële consequenties, wordt afgewezen.