Op deze pagina:
In de paragraaf in de toelichting, gewijd aan de territoriale reikwijdte, wordt verwezen naar een brief van de Europese Commissie over de staatkundige veranderingen. «De Europese Commissie heeft laten weten dat de staatkundige veranderingen geen invloed hebben op de relatie van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen met de Europese Unie.» De Raad wil er evenwel op wijzen dat het niet volstrekt zeker is dat de afzonderlijke eilanden die nu tot de Nederlandse Antillen behoren, na de opheffing van laatstgenoemd land zonder meer de status van Land of Gebied Overzee (LGO) overnemen. Dit is een vraag van uitlegging van het EG-Verdrag, met name van deel IV en bijlage II, die in laatste instantie alleen door het Hof van Justitie definitief kan worden beantwoord en die zowel betrekking heeft op de twee eilanden die, naast Aruba, ieder een status aparte zullen verkrijgen (Curac¸ao en Sint Maarten) als op de drie kleine eilanden (Bonaire, Saba en Sint Eustatius) die deel van het land Nederland zullen worden.
Overigens leidt de Raad uit de volgende alinea van de toelichting af dat de statuswijziging van de Nederlandse Antillen in ieder geval in zoverre gevolgen heeft voor de relatie van de eilanden met de EU, dat volgens het nieuwe artikel 311, zesde lid, bij besluit van de Europese Raad de status van de overzeese gebiedsdelen van onder andere het Koninkrijk der Nederlanden kan worden gewijzigd. Dat betekent dat zonder wijzigingsverdrag, de werkingssfeer van de Verdragen tot de Nederlandse Antillen (en Aruba) kan worden uitgebreid, waaronder het verkrijgen van de status van ultraperifeer gebied moet worden begrepen. De Raad beveelt aan de toelichting wat beide punten betreft aan te vullen.
Het voorstel voorziet in goedkeuring voor het gehele Koninkrijk maar in een bekrachtiging alleen voor Nederland. Dat is, zoals de toelichting vermeldt, in lijn met de eerdere wijzigingsverdragen. De Raad wijst er echter op dat het Verdrag van Lissabon zich onderscheidt van de eerdere wijzigingsverdragen, doordat wijzigingsbepalingen zijn opgenomen die specifiek op de Nederlandse Antillen en Aruba zijn gericht. Gelet daarop vraagt de Raad zich af of de mogelijkheid niet open dient te worden gehouden dat het Verdrag niet alleen wordt goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk, maar ook voor het gehele Koninkrijk wordt bekrachtigd.
Naar boven
De Raad van State spreekt zijn twijfels uit over de Europeesrechtelijke status van eilanden van de Nederlandse Antillen wanneer deze de status aparte of de status van Nederlandse gemeente zullen hebben gekregen. De regering deelt deze twijfels niet. Het staat voor de regering, net als voor de Commissie, vast dat de eilandgebieden van het Land de Nederlandse Antillen de status van landen en gebieden overzee (LGO) behouden, ook na de opheffing van het genoemde Land. Zulks vloeit voort uit de systematiek van zowel het EG-Verdrag als het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In bijlage II, waarin de landen en gebieden overzee opgesomd staan, worden de eilandgebieden waarom het hier gaat expliciet genoemd. Deze bijlage II kan thans, noch straks door een unilaterale handeling van het Koninkrijk worden gewijzigd. De Raad van State geeft terecht aan dat artikel 311 bis, zesde lid, Werkingsverdrag (artikel 355, zesde lid, VWEU) betekent dat de werkingssfeer van de Verdragen tot de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en Aruba kan worden uitgebreid zonder dat hiertoe een verdragswijziging nodig is. De regering merkt hierbij echter op dat daarvoor dan toch in ieder geval een unaniem besluit van de Europese Raad nodig zal zijn. De regering benadrukt dat deze mogelijke Europeesrechtelijke statuswijziging los staat van de voorgenomen staatkundige vernieuwingen binnen het Koninkrijk. Een wijziging van bijlage II zal ook niet per se gelijktijdig met de interne staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk hoeven plaats te vinden. De regering wijst in dit verband op de positie van het Franse Mayotte. Ondanks de wijziging in de interne status van dit eiland naar Frans departement, wordt de LGO-status gehandhaafd. Conform verklaring 43 kan deze status alleen worden gewijzigd op grond van een besluit van de Europese Raad krachtens artikel 311 bis, zesde lid, Werkingsverdrag (artikel 355, zesde lid, VWEU).
De eilandgebieden zullen dus de rechten en plichten van de LGO-status van het Land de Nederlandse Antillen overnemen, wanneer dat opgeheven wordt. Hetzelfde gebeurde in 1986 toen Aruba van eilandgebied van de Nederlandse Antillen een apart Land binnen het Koninkrijk werd. Hoewel de LGO-bijlage pas in 1999 aan deze situatie werd aangepast, heeft de Europese Gemeenschap Aruba van het begin af aan als LGO behandeld. De toelichting is op beide punten aangevuld.
De Raad van State merkt terecht op dat het Verdrag ook wijzigingen bevat die betrekking hebben op de Landen en Gebieden Overzee, i.c. de Nederlandse Antillen en Aruba. Hoewel deze wijzigingen in deel IV van het EG-Verdrag (LGO’s) beperkt van strekking zijn, heeft het Verdrag reeds daarmee ook betekenis voor de andere landen van het Koninkrijk. De goedkeuring voor het gehele Koninkrijk maakt het mogelijk de bekrachtiging niet alleen voor Nederland, maar ook voor de andere landen van het Koninkrijk te doen plaatsvinden. Daarmee wordt niet vooruitgelopen op de in artikel 311bis Werkingsverdrag (artikel 355 VWEU) gegeven mogelijkheid van een wijziging van de Europeesrechtelijke positie van de eilanden van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Artikel 49 C EU-Verdrag (artikel 52 VEU) vervangt artikel 299, eerste lid, EG-Verdrag. De nieuwe eerste leden van de artikelen 299 en 311 bis van het Werkingsverdrag, voorheen de tweede leden, bevatten een limitatieve opsomming van de ultraperifere gebieden (artikelen 349 en 355 VWEU). Aan artikel 311 bis Werkingsverdrag (artikel 355 VWEU) wordt voorts een belangrijk nieuw lid toegevoegd. De Europese Raad kan met unanimiteit en na raadpleging van de Europese Commissie een besluit nemen over wijziging van de status van Franse, Nederlandse of Deense landen en gebieden overzee (LGO) en ultraperifere gebieden (UPG), wanneer de desbetreffende lidstaat dit verzoekt. Hiervoor is geen Verdragswijziging meer nodig. Wat de Nederlandse Antillen betreft is het mogelijk dat na opheffing van het Land Nederlandse Antillen (bestaande uit de eilandgebieden Curac¸ao, St. Maarten, Bonaire, St. Eustatius en Saba) slechts één of enkele van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen van status veranderen. Er hoeft dus geen keuze gemaakt te worden voor de Nederlandse Antillen als geheel. Overigens, de mogelijke Europeesrechtelijke statuswijziging op grond van artikel 311 bis Werkingsverdrag (artikel 355 VWEU) staat los van de voorgenomen staatkundige vernieuwingen binnen het Koninkrijk.
Deze bepaling is voor het Koninkrijk der Nederlanden van belang in verband met de status van de Nederlandse Antillen en Aruba in de Europese Unie. De Nederlandse Antillen en Aruba bezitten thans de LGO-status. De Europese Commissie heeft laten weten dat de staatkundige veranderingen geen invloed hebben op de relatie van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen met de Europese Unie. De eilandgebieden van de Nederlandse Antillen nemen de rechten en verplichtingen van de LGO-status van het Land Nederlandse Antillen over. Hetzelfde gebeurde in 1986 toen Aruba van eilandgebied van de Nederlandse Antillen de status van apart Land binnen het Koninkrijk kreeg. De EG heeft Aruba van het begin af aan als LGO behandeld.
Het Koninkrijk zal slechts een voorstel tot statuswijziging van de Nederlandse Antillen en Aruba bij de Europese Raad indienen, conform het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, op basis van een daartoe strekkend besluit van de Rijksministerraad. Dit heeft de regering ook in een unilaterale verklaring bij de Slotakte laten opnemen (verklaring 60). In de verklaring wordt gesproken over de Nederlandse Antillen en Aruba. Het is voorzien dat het Land Nederlandse Antillen binnen afzienbare tijd wordt opgeheven. De nieuwe staatkundige verhoudingen behelzen dat Bonaire, Saba en St. Eustatius integreren in het Nederlands staatsbestel en dat Curac¸ao en Sint Maarten de status van Land binnen het Koninkrijk krijgen. Het was, gelet op het feit dat de opheffing nog niet formeel in wetgeving bekrachtigd is, niet mogelijk in deze verklaring specifiek naar de toekomstige landen Curac¸ao en Sint Maarten te verwijzen. De verklaring geldt evenwel mutatis mutandis ook voor Curac¸ao en Sint Maarten wanneer het Land Nederlandse Antillen ophoudt te bestaan en Curac¸ao en Sint Maarten de status van Land krijgen in het Koninkrijk.
Of en wanneer een besluit over een eventuele UPG-status voor de overzeese gebieden wordt genomen, is afhankelijk van de uitkomst van de besprekingen hierover binnen het Koninkrijk. In opdracht van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt thans onderzoek verricht naar de implicaties van de UPG-status voor de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en Aruba. Deze onderzoeken zijn in de loop van 2008 gereed en zullen met de Tweede Kamer worden besproken, alsmede met de landsregering van de Nederlandse Antillen, de bestuurders van de daartoe behorende eilandgebieden en de landsregering van Aruba.
Het standpunt van de Nederlandse Antillen en Aruba met betrekking tot het Verdrag van Lissabon, waarnaar de leden van de VVD-fractie vragen, is op dit moment nog niet bekend. De regering bevestigt de terechte veronderstelling van de leden van de VVD-fractie dat de goedkeuring van dit Verdrag door het Nederlandse parlement niet noodzakelijkerwijs leidt tot een wijziging van het Statuut. Enerzijds bevat het Verdrag van Lissabon een mogelijkheid om de status van de Nederlandse Antillen en Aruba in het Unie-Verdrag door een besluit van de Europese Raad te wijzigen van een Land of Gebied Overzee (LGO), waarop slechts een beperkt deel van het Unie-Verdrag van toepassing is, in de status van Ultraperifeer Gebied (UPG), waarop het Unie-Verdrag in beginsel helemaal van toepassing is. Echter, een besluit van de Europese Raad wordt alleen genomen op het verzoek van het Koninkrijk, dus met de instemming van de Nederlandse Antillen en Aruba. Over dit verzoek vindt de besluitvorming plaats overeenkomstig het Statuut van het Koninkrijk. Een eventueel besluit tot wijziging van het Statuut wordt door de landen van het Koninkrijk onafhankelijk van de Unie genomen. Pas wanneer de besluitvorming hierover binnen het Koninkrijk is afgerond, kan besloten worden tot een eventuele wijziging van de LGO-status in een UPG-status. Dat hoeft niet gelijktijdig te gebeuren met de wijziging van het Statuut. Ook al zouden sommige eilandgebieden onderdeel gaan uitmaken van Nederland, dan nog blijft op hen het LGO-deel van het Werkingsverdrag van toepassing, totdat de Europese Raad op verzoek van het Koninkrijk anders beslist.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat mogelijk grote verschillen in status ontstaan wanneer sommige gebieden (eilanden) een zelfstandig land worden binnen het Koninkrijk en andere gebieden gemeente worden met een bijzondere status. Deze leden vragen of de regering kan aangeven wat dat betekent in bestuurlijke verhoudingen en ook voor burgers (rechten en plichten) van onze overzeese gebieden. De regering kan daarop het volgende antwoorden. De staatkundige veranderingen hebben geen gevolg voor de Europeesrechtelijke status van de overzeese gebiedsdelen. Bij opheffing van het Land Nederlandse Antillen wordt op de eilanden feitelijk de huidige Europeesrechtelijke status die van Landen en Gebieden Overzee (LGO). De toepassing van Europees recht blijft er dus beperkt tot het deel dat van toepassing is op LGO. Dit is voor de eilanden die een openbaar lichaam worden niet anders dan voor de eilanden van de Nederlandse Antillen die de status van land zullen verkrijgen.
Wijziging van de LGO-status van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen is momenteel op grond van artikel 48 EU-Verdrag alleen via verdragswijziging mogelijk. In het Verdrag van Lissabon is bepaald dat de Europese Raad met unanimiteit kan besluiten over een eventuele wijziging van de Europeesrechtelijke status van de Nederlandse overzeese gebiedsdelen. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft onderzoek laten uitvoeren naar de implicaties van de Europeesrechtelijke status van ultraperifeer gebied (UPG). Op 19 juni 2008 heeft de staatssecretaris dit onderzoek u met een begeleidende brief aangeboden. In het najaar van 2008 zal het kabinet u informeren over de conclusies die naar aanleiding van het onderzoek getrokken worden. Bij die gelegenheid zal ook gedetailleerder ingegaan worden op uw vraag.