C-161/25 en C-162/25 Captrain Italia e.a.
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 23 april 2025 Schriftelijke opmerkingen: 9 juni 2025
Trefwoorden: spoorweginfrastructuur, dubbele sanctieregeling, boetes, rechtszekerheid, doeltreffendheidsbeginsel, evenredigheid
Onderwerp: VWEU: artt. 58, 91 (1)(a), 97 en 100; Richtlijn 2012/34/EU [tot instelling van één Europese spoorwegruimte (herschikking)]:artikel 35 en bijlage VI, punt 2. Deze zaken gaan over de voorgeschreven boeten voor spoorwegondernemingen die internationaal goederenvervoer verrichten wanneer deze de stoptijden in grensstations overschrijden. De verwijzende rechter vraagt of het opleggen van dubbele boeteregelingen voor vertragingen bij grensstations, waarbij boeten zowel volgens een algemene regeling als specifiek voor grensstations worden opgelegd, verenigbaar is met richtlijn 2012/34 en het neutraliteitsbeginsel.
Prejudiciële vragen C-162/25: 1) Kan een boeteregeling worden opgelegd buiten de uitdrukkelijke bepalingen van artikel 35 van richtlijn 2012/34/EU?
2) Staat dit artikel 35 de cumulatie van verschillende boeteregelingen toe, dat wil zeggen dat een spoorwegonderneming voor hetzelfde feit, namelijk vertraging in een grensstation, zowel kan worden onderworpen aan de boete die is vastgesteld in de algemene regeling die van toepassing is op het gehele spoorwegnet als aan een specifieke boete voor het grensstation?
3) Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: vereist dat artikel 35 dat de toezichthoudende instantie bij het invoeren of in ieder geval „valideren” van een boeteregeling voor grensstations ten laste van goederenspoorwegondernemingen steeds gehouden is de voorschriften van deze bepaling te handhaven en daarbij de neutraliteit van de maatregel te waarborgen, in die zin dat: i) premies ter beloning van deugdzame spoorwegondernemingen moeten worden vastgesteld; ii) compensaties voor benadeelde ondernemingen moeten worden vastgesteld, en iii) boeten ook aan de beheerder moeten worden opgelegd indien deze de vertraging heeft veroorzaakt, ervan uitgaande dat neutraliteit altijd het tweezijdige karakter van de individuele boeten inhoudt?
4) In geval van een bevestigend antwoord op de [tweede] vraag: verplicht dat artikel 35 de toezichthoudende instantie om de boeteregeling in verband met de prestatieregeling en de boeteregeling voor grensstations aldus op elkaar af te stemmen dat beide regelingen op een gecoördineerde manier de doelstelling van efficiëntie van het net nastreven, zonder dat dit buitensporig belastend is voor de spoorwegondernemingen die door de boeteregeling voor grensstations worden getroffen, en op welke wijze moet die coördinatie plaatsvinden?
5) In geval van een bevestigend antwoord op de [tweede] vraag: vereist dat artikel 35 dat de maxima die zijn vastgesteld door beide boeteregelingen op elkaar worden afgestemd en dat de economische gevolgen ervan voor de spoorwegondernemingen worden beoordeeld, zodat het doeltreffendheidsbeginsel wordt afgewogen tegen het evenredigheids- en het redelijkheidsbeginsel en de rentabiliteit van de spoorwegdiensten niet in gevaar wordt gebracht?
6) In geval van een bevestigend antwoord op de [tweede] vraag: moet artikel 97 VWEU aldus worden uitgelegd dat onder de rechten of heffingen die de vervoerondernemer in rekening kan brengen, moet worden verstaan de rechten of heffingen die de spoorwegonderneming voor de doorvoer draagt, welke moeten overeenstemmen met de werkelijke kosten die de beheerder van de gebruikte spoorweginfrastructuur voor de doorvoer heeft gemaakt, en dit „naast de vervoerprijs” (in de Engelse taalversie „in addition to the transport rates”), dat wil zeggen naast de inkomsten die de vervoerondernemer heeft of kan verwerven om die doorvoerkosten te dekken?
Prejudiciële vragen C-161/25: De prejudiciële vragen zijn vrijwel identiek, met uitzondering van de formulering van het laatste deel van de derde vraag, die luidt als volgt: „[...] Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: vereist dat artikel 35 dat de toezichthoudende instantie bij het invoeren of in ieder geval ‚valideren’ van een boeteregeling voor grensstations ten laste van goederenspoorwegondernemingen steeds gehouden is de voorschriften van deze bepaling te handhaven en daarbij de neutraliteit van de maatregel te waarborgen, in die zin dat: i) premies ter beloning van deugdzame spoorwegondernemingen moeten worden vastgesteld; ii) compensaties voor benadeelde ondernemingen moeten worden vastgesteld, en iii) boeten ook aan de beheerder moeten worden opgelegd indien deze de vertraging heeft veroorzaakt, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de neutraliteit van de maatregel het tweezijdige karakter van de individuele boeten inhoudt?’’
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-483/10 Commissie/Spanje; C-545/10 Commissie/Tsjechië
Specifiek beleidsterrein: IenW