EU-Hof: Maltese benoemingsprocedure van rechters is niet in strijd met het EU-recht
Nieuwsbericht | 23-04-2021
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 20 april 2021 in de zaak C-896/19, Repubblika .
Achtergrond
De benoemingsprocedure van rechters op Malta is in de Maltese grondwet vastgelegd. Deze procedure is in 2016 gewijzigd. Het comité voor rechterlijke benoemingen (hierna: comité) brengt een advies uit aan de minister-president van Malta over de geschiktheid en de verdiensten van de kandidaten voor het ambt van rechter. Het advies van het comité is niet bindend. De minister-president brengt vervolgens zijn advies uit en de president van Malta benoemt een kandidaat tot rechter overeenkomstig het advies van de minister-president.
Repubblika is een Maltese vereniging die zich inzet voor de bescherming van de rechtsstaat in Malta. Op 25 april 2019 heeft Repubblika bij het Grondwettelijk Hof van Malta een actio popularis (volksvordering) ingesteld. De vereniging verzoekt het Grondwettelijk Hof vast te stellen dat het huidige stelsel van benoemingen van rechters in Malta in strijd is met het recht op effectieve rechtsbescherming ( artikel 19, lid 1, tweede alinea, EU-Verdrag ) en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte ( artikel 47 EU-Handvest van de grondrechten (hierna: EU-Handvest). Volgens Repubblika bestaat er namelijk twijfel over de politieke beïnvloeding van rechters door de uitvoerende macht, aangezien de minister-president van Malta over een bijna onbeperkte discretionaire bevoegdheid beschikt ten aanzien van de benoeming van rechters.
Het Grondwettelijk Hof van Malta wil ten eerste van het EU-Hof weten of artikel 19, lid 1, tweede alinea, EU-Verdrag en artikel 47 EU-Handvest van toepassing zijn op de benoemingsprocedures van nationale rechters. Daarnaast vraagt de rechter aan het EU-Hof of deze artikelen zich verzetten tegen een nationale grondwettelijke regeling op grond waarvan de uitvoerende macht over een discretionaire en doorslaggevende bevoegdheid beschikt bij de benoemingsprocedure voor leden van de rechterlijke macht.
Toepasselijkheid artikel 19 EU-Verdrag en artikel 47 EU-Handvest
Het EU-Hof oordeelt dat EU-lidstaten er overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, EU-Verdrag voor moeten zorgen dat alle rechterlijke instanties die uitspraak kunnen doen over de toepassing of de uitlegging van het EU-recht moeten voldoen aan de EU-vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. In dit kader staat volgens het EU-Hof vast dat Maltese rechters uitspraak kunnen doen over de toepassing of de uitlegging van het EU-recht. De benoemingsprocedures van rechters moeten daarom voldoen aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid uit artikel 19, lid 1, tweede alinea, EU-Verdrag . Artikel 19, lid 1, tweede alinea, EU-Verdrag is van toepassing in deze zaak.
Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat artikel 47 EU-Handvest slechts van toepassing is wanneer de betrokkene zich in de nationale zaak beroept op een recht dat voortvloeit uit een bepaling van het EU-recht. In deze zaak gaat het om grondwettelijke bepalingen van een lidstaat en niet om een recht dat voortvloeit uit een bepaling van het EU-recht. Artikel 47 EU-Handvest is daarom niet van toepassing, maar moet volgens het EU-Hof wel naar behoren in aanmerking worden genomen bij de uitlegging van artikel 19, lid 1, tweede alinea, EU-Verdrag .
Verenigbaarheid Maltese benoemingsprocedure met het EU-recht
Het EU-Hof herinnert aan zijn recente rechtspraak waarin het de EU- waarborgen voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters heeft verduidelijkt (o.a. C-824/18 ). Deze waarborgen veronderstellen volgens het EU-Hof met name dat er nationale regels bestaan die geschikt zijn om bij justitiabelen elke legitieme twijfel weg te nemen over de vraag of rechters ongevoelig zijn voor externe factoren, zoals bijvoorbeeld directe of indirecte beïnvloeding door de uitvoerende en rechterlijke macht.
Na deze verduidelijking komt het EU-Hof in de eerste plaats tot het oordeel dat het comité voor rechterlijke benoemingen de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid van de Maltese rechters versterkt. Volgens het EU-Hof kan de betrokkenheid van het comité namelijk bijdragen tot een objectivering van de benoemingsprocedure van rechters, doordat de speelruimte van de minister-president bij de benoeming wordt beperkt. Het EU-Hof oordeelt wel dat het van belang is dat het comité zelf voldoende onafhankelijk is van de uitvoerende en wetgevende macht. Volgens het EU-Hof blijkt uit het dossier van deze zaak dat er voldoende nationale waarborgen zijn om te verzekeren dat het comité onafhankelijk zijn taken kan uitvoeren.
In de tweede plaats oordeelt het EU-Hof dat de minister-president van Malta weliswaar over een doorslaggevende bevoegdheid beschikt bij de benoeming van rechters, maar dat deze bevoegdheid op twee manieren in positieve zin wordt beperkt. Ten eerste wordt de bevoegdheid beperkt door de in de Maltese grondwet gestelde voorwaarden inzake beroepservaring waaraan de kandidaat-rechters moeten voldoen. Ten tweede heeft de minister-president van Malta een motiveringsplicht wanneer hij besluit om een andere kandidaat-rechter – die niet door het comité is voorgedragen – aan de president van Malta voor te leggen ter benoeming.
Het EU-Hof oordeelt naar aanleiding van het voorgaande dat de Maltese bepalingen inzake rechterlijke benoemingen op zichzelf niet van dien aard zijn dat zij bij de justitiabelen gerechtvaardigde twijfels kunnen doen rijzen omtrent de vraag of de rechters voldoende onafhankelijk zijn van externe factoren. Artikel 19, lid 1, tweede alinea, EU-Verdrag verzet zich daarom volgens het EU-Hof niet tegen de onderhavige Maltese benoemingsprocedures voor rechters.
Meer informatie: