A-G: de tenuitvoerlegging van een tegen een moeder van jonge kinderen uitgevaardigd EAB kan worden geweigerd wanneer dat in het belang van het kind is

Contentverzamelaar

A-G: de tenuitvoerlegging van een tegen een moeder van jonge kinderen uitgevaardigd EAB kan worden geweigerd wanneer dat in het belang van het kind is

Het EU-recht verzet zich er in beginsel niet tegen dat de tenuitvoerlegging van een tegen een moeder van jonge kinderen uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel (EAB) wordt geweigerd wanneer dat in het belang van het kind is. Een dergelijke weigering is enkel mogelijk indien de uitvoerende lidstaat, na vaststelling van de concrete situatie van het kind en na gebruikmaking van het communicatiemechanisme als bedoeld in het Kaderbesluit EAB, niet over voldoende informatie beschikt om er absoluut zeker van te zijn dat de tenuitvoerlegging van het EAB niet indruist tegen het belang van het kind. Dat is het advies van advocaat-generaal Ćapeta aan het EU-Hof naar aanleiding van vragen van een Italiaanse rechter.

Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal (hierna: A-G) Ćapeta van 13 juli 2022 in de zaak C-261/22, GN.

Achtergrond

Een Belgische gerechtelijke autoriteit heeft tegen een vrouw een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd met het oog op de uitvoering van een gevangenisstraf van vijf jaar. Enkele maanden later werd zij aangehouden in Bologna (Italië). Ten tijde van de aanhouding woonde haar minderjarige zoon bij haar en daarom werd de hechtenis vervangen door huisarrest, zodat het kind bij zijn moeder kon zijn. Een Italiaanse rechter diende bij de Belgische gerechtelijke autoriteit een verzoek in waarin werd gevraagd om informatie over de procedures voor de tenuitvoerlegging van een vonnis in België voor moeders met minderjarige kinderen. Aangezien die rechter geen antwoord ontving, weigerde hij de overlevering.

De Italiaanse verwijzende rechter in deze zaak, die het hoger beroep tegen de beslissing tot weigering van de overlevering behandelt, heeft het EU-Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag of het mogelijk is om, indien de gezochte persoon een moeder is die met haar minderjarige kinderen samenwoont, de tenuitvoerlegging van een EAB te weigeren of uit te stellen wanneer de overlevering het fundamentele recht op gezinsleven (artikel 7 EU-Handvest) of het belang van het kind (artikel 24, lid 2, EU-Handvest) dreigt te schenden.

Conclusie A-G

De A-G merkt op dat het EAB-mechanisme berust op het vermoeden dat de lidstaten de grondrechten eerbiedigen. Dat vermoeden kan alleen ter discussie worden gesteld als de uitvoerende autoriteit op de hoogte is van structurele of fundamentele gebreken bij de waarborging van het recht op gezinsleven van personen die in de uitvaardigende lidstaat gedetineerd zijn. Aangezien er in het onderhavige geval geen aanwijzingen zijn voor structurele of fundamentele gebreken bij de waarborging van het gezinsleven van gedetineerden in België, is de A-G van mening dat de uitvoerende autoriteit de tenuitvoerlegging van het EAB niet kan weigeren op grond van een mogelijke schending van het recht op gezinsleven van de veroordeelde vrouw.

De andere personen (aangezien de veroordeelde vrouw intussen een tweede kind heeft gebaard) wier grondrechten in de onderhavige zaak in het geding zijn, zijn de kinderen van de vrouw. Het EU-Handvest beschermt de belangen van het kind (artikel 24, lid 2). De kinderen die bij de zaak betrokken zijn, zijn mogelijke bijkomende slachtoffers van de tenuitvoerlegging van het EAB, zodat de beslissing om een EAB al dan niet ten uitvoer te leggen volgens de A-G kan worden beïnvloed door het streven om het belang van het kind te beschermen. Dat een EAB eventueel niet ten uitvoer wordt gelegd, teneinde dit belang te beschermen, is volgens de A-G geen kwestie van wederzijds vertrouwen maar veeleer een kwestie van het vinden van een oplossing die in het belang is van een specifiek kind.

Volgens de A-G verzet het EAB-kaderbesluit zich in beginsel niet tegen de weigering van de tenuitvoerlegging van een tegen een moeder van jonge kinderen uitgevaardigd EAB wanneer dat in het belang van het kind is. Een dergelijke weigering is alleen mogelijk indien – nadat de concrete situatie van het kind is vastgesteld en nadat het in het EAB-kaderbesluit opgenomen communicatiemechanisme tussen de uitvaardigende en de uitvoerende rechterlijke autoriteit is toegepast – de uitvoerende rechterlijke autoriteit niet over voldoende informatie beschikt om er absoluut zeker van te zijn dat de tenuitvoerlegging van het EAB niet indruist tegen het belang van het kind.

De A-G voegt daaraan toe dat, ter voorkoming van straffeloosheid, de facultatieve grond tot weigering van de tenuitvoerlegging van een EAB in artikel 4, punt 6, van het EAB-kaderbesluit (dat de uitvoerende lidstaat toestaat om de persoon niet over te leveren indien hij zich ertoe verbindt om de gevangenisstraf zelf ten uitvoer te leggen) zou kunnen veranderen in een verplichting voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit ter bescherming van het belang van het kind. Toepassing van artikel 4, punt 6, van het EAB-kaderbesluit zou de beste optie kunnen zijn indien het, om welke reden dan ook die verband houdt met het kind in kwestie, in zijn belang zou zijn om de uitvoerende lidstaat niet te verlaten, en het tegelijkertijd belangrijk zou zijn dat dit kind frequent contact en een nauwe band met zijn moeder onderhoudt.

Tijdelijk uitstel van de overlevering conform artikel 23, lid 4, van het EAB-kaderbesluit is volgens de A-G in casu geen optie, aangezien dit alleen mogelijk is ten aanzien van de gezochte persoon en om ernstige humanitaire redenen, bijvoorbeeld wanneer het leven of de gezondheid van de gezochte persoon ernstig in gevaar zou worden gebracht.

Opmerking: een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.

Meer informatie: