A-G: indirecte (toekomstige) economische schade die niet aan één enkele specifieke wolf kan worden toegerekend is geen ernstige schade in de zin van de habitatrichtlijn
Nieuwsbericht | 23-01-2024
Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal Ćapeta (hierna: A-G) van 18 januari 2024 in zaak C-601/22 ( WWF Österreich e.a. ) .
Achtergrond In Oostenrijk wordt een wolf (geregistreerd onder nr. 158MATK) verantwoordelijk gehouden voor de dood van een aanzienlijk aantal schapen op de alpenweiden van Tirol. Daarom heeft de regering van de deelstaat Tirol een besluit genomen waarbij wordt toegestaan deze wolf te doden. Verschillende organisaties die zich bezighouden met dieren- en milieubescherming hebben – wegens vermeende schending van de beschermingsregeling in de habitatrichtlijn- beroep tot nietigverklaring van dat besluit ingesteld bij de verwijzende rechter, de bestuursrechter in eerste aanleg van de deelstaat Tirol.
De wolf (Canis lupus) is een soort die volgens de habitatrichtlijn (92/43/EEG) strikte bescherming behoeft. Daarom heeft de verwijzende rechter het EU-Hof verzocht om opheldering van verschillende vragen waartoe die richtlijn aanleiding geeft, om hem in staat te stellen te beslissen of het besluit van de Tiroler Landesregierung in stand kan blijven.
De Oostenrijkse verwijzende rechter schorst de behandeling van de zaak en stelt het EU-Hof de volgende prejudiciële vragen:
1) Schendt artikel 12 juncto bijlage IV bij de habitatrichtlijn, op grond waarvan de wolf aan de strikte beschermingsregeling is onderworpen, maar populaties in verschillende lidstaten daarvan zijn uitgezonderd, terwijl voor Oostenrijk niet in een overeenkomstige uitzondering is voorzien, het in artikel 4, lid 2, EU-Verdrag verankerde beginsel van gelijke behandeling van de lidstaten?
2) Moet artikel 16, lid 1, van die richtlijn, op grond waarvan een afwijking van het systeem van strikte bescherming van de wolf slechts is toegestaan indien, onder meer, de populaties van de betrokken soorten in hun ‚natuurlijke verspreidingsgebied’ ondanks de afwijking in een ‚gunstige staat van instandhouding’ blijven, zo worden uitgelegd dat de gunstige staat van instandhouding niet moet worden gehandhaafd of hersteld op nationaal niveau, maar in het natuurlijke verspreidingsgebied van een populatie, dat een aanzienlijk grotere, grensoverschrijdende biogeografische regio kan omvatten?
3) Moet artikel 16, lid 1, onder b), zo worden uitgelegd dat naast de door een specifieke wolf veroorzaakte directe schade ook de niet aan een specifieke wolf toe te rekenen indirecte (toekomstige) ‚economische’ schade tot de ‚ernstige schade’ moet worden gerekend?
4) Moet artikel 16, lid 1, zo worden uitgelegd dat ‚andere bevredigende oplossingen’ uitsluitend moeten worden onderzocht op basis van de feitelijke uitvoerbaarheid dan wel ook op basis van economische criteria, gelet op de heersende topografische, alpiene landbouw- en bedrijfsstructuren in de deelstaat Tirol?
Advies A-G Ćapeta adviseert de door de Oostenrijkse rechter gestelde prejudiciële vragen over bescherming van de wolf onder de habitatrichtlijn als volgt te beantwoorden:
1) Het feit dat bepaalde lidstaten zijn uitgezonderd van bijlage IV bij de habitatrichtlijn (92/43/EEG) vormt op zichzelf geen ongelijke behandeling van een lidstaat die een dergelijke uitzondering niet geniet. De onderhavige zaak heeft geen elementen opgeleverd die, wegens schending van artikel 4, lid 2, EU-Verdrag, afbreuk doen aan de geldigheid van artikel 12, lid 1, van richtlijn 92/43, gelezen in samenhang met bijlage IV daarbij.
2) Artikel 16, lid 1 van die richtlijn moet zo worden uitgelegd dat de beoordeling of de staat van instandhouding van een soort gunstig is en of afwijkingsmaatregelen een negatieve impact hebben op de mogelijkheid een gunstige staat van instandhouding te bereiken of te handhaven, moet worden verricht op basis van een lokaal en nationaal grondgebied, zelfs indien het natuurlijke verspreidingsgebied van de populatie in kwestie een grotere, grensoverschrijdende biogeografische regio bestrijkt. Wanneer die autoriteiten echter over gegevens beschikken waaruit zij kunnen afleiden dat de voorgestelde maatregel de staat van instandhouding van de subpopulatie in een ander land of in het algemeen kan verslechteren, mogen zij deze gegevens niet negeren maar moeten zij, zelfs indien de maatregel neutraal zou zijn voor de plaatselijke staat van instandhouding, deze gegevens in aanmerking nemen en afzien van de afwijkingsmaatregel.
3) Het begrip ‚ernstige schade’ in de zin van artikel 16, lid 1, onder b), van de richtlijn moet zo worden uitgelegd dat indirecte (toekomstige) economische schade die niet aan één enkele wolf kan worden toegerekend, daar niet onder valt.
4) Bij de beoordeling van de mogelijkheid van een andere bevredigende oplossing, als vereist door artikel 16, lid 1, van de richtlijn kunnen de economische kosten van alternatieve maatregelen in aanmerking worden genomen. Het onderzoek van de impact van de economische kosten van mogelijke maatregelen moet een afweging van alle betrokken belangen omvatten. Bij de waardering van de invloed van economische factoren op basis van een conclusie dat er geen andere bevredigende oplossing is, moet in aanmerking worden genomen dat sommige kosten en aanpassingen onvermijdelijk zijn om de doelstellingen van de richtlijn te verwezenlijken. De beoordeling moet per geval plaatsvinden en mag niet worden verricht aan de hand van een reeks algemene en op voorhand vastgestelde criteria; de beoordeling moet worden geplaatst in de bredere context van de maatregelen en plannen die een lidstaat heeft voor het verwezenlijken van de strikte bescherming van de wolf.
Opmerking : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.
Meer informatie: ECER-dossier: Klimaat en Milieu – Behoud van wilde dieren en planten