A-G: lidstaat kan geen algemene en abstracte verplichtingen opleggen aan een online dienstverlener die op zijn grondgebied actief is, maar in een andere lidstaat is gevestigd

Contentverzamelaar

A-G: lidstaat kan geen algemene en abstracte verplichtingen opleggen aan een online dienstverlener die op zijn grondgebied actief is, maar in een andere lidstaat is gevestigd

Het Unierecht, en meer in het bijzonder de richtlijn inzake elektronische handel, verzet zich ertegen dat algemene en abstracte verplichtingen - zoals inschrijving in een register, periodieke gegevensverstrekking en betaling van een financiële bijdrage- in een nationale regeling worden opgelegd aan een onlinedienstverlener die in een andere lidstaat is gevestigd. Dat is het advies van advocaat-generaal Szpunar aan het EU-Hof naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Italiaanse rechter.

Het gaat om de conclusie van advocaat- generaal (hierna: A-G) Szpunar van 11 januari 2024 in de zaken C-662/22 tot en met C-667/22 (Airbnb Ireland).

Achtergrond
In Italië zijn aanbieders van online bemiddelingsdiensten en zoekmachines, zoals Airbnb, Google, Amazon en Vacation Rentals, ingevolge nationale regelgeving onderworpen aan bepaalde verplichtingen: zij moeten zich inschrijven in een Italiaans register van communicatiediensten (ROC), periodiek diverse gegevens verstrekken aan een administratieve autoriteit en een financiële bijdrage aan AGCOM (toezichthoudende autoriteit in de communicatiesector) betalen. Er worden boetes opgelegd als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

Met uitzondering van Expedia, dat in de Verenigde Staten is gevestigd en alleen maar bezwaar maakt tegen de verplichting om informatie te verstrekken, vechten de in de Europese Unie gevestigde onlinedienstverleners in deze zaken deze verplichtingen aan voor de Italiaanse rechter.
Volgens de dienstverleners zijn deze verplichtingen in strijd met de EU-verordening ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (
Verordening (EU) 2019/1150 ), terwijl Italië verklaart dat de wet in kwestie de EU-regels implementeert. Bovendien zijn de in de EU gevestigde ondernemingen van mening dat deze verplichtingen onder meer in strijd zijn met het beginsel van de richtlijn inzake elektronische handel ( Richtlijn 2000/31/EC ) , volgens welke de diensten van de informatiemaatschappij in beginsel zijn onderworpen aan het recht van de lidstaat waar de dienstverlener is gevestigd (in dit geval Ierland of Luxemburg). In deze context heeft de Italiaanse rechter besloten het EU-Hof een aantal prejudiciële vragen te stellen.

Conclusie A-G
Volgens A-G Szpunar verzet het Unierecht, en meer in het bijzonder de richtlijn inzake elektronische handel, zich ertegen dat dergelijke algemene en abstracte verplichtingen worden opgelegd aan een onlinedienstverlener die in een andere lidstaat is gevestigd.

Voor wat betreft de verordening ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, is de A-G van mening dat de in de Italiaanse wet neergelegde verplichtingen geen uitvoeringsmaatregelen van deze verordening vormen. De verordening rechtvaardigt die verplichtingen dus niet. De verordening heeft tot doel bij te dragen tot de goede werking van de interne markt door een billijke, voorspelbare, duurzame en vertrouwde omgeving voor commerciële onlinetransacties binnen de interne markt tot stand te brengen. In die context mag een lidstaat volgens de A-G alleen informatie verzamelen die relevant is voor zijn verplichtingen uit hoofde van die verordening en voor de doelstellingen daarvan.

Opmerking: Een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Digitalisering